This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 5
Werkt dat zo?
FORMATIEVE TOETS
Slide 1 - Slide
Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven
Slide 2 - Slide
Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst
Slide 3 - Quiz
Voor wie geldt een CAO?
A
iedereen binnen een bedrijfstak
B
alle werknemers van NL
C
iedereen van een bepaald bedrijf
Slide 4 - Quiz
Als de overheid de belastingen verlaagt?
A
dan stijgt het bruto loon
B
dan neemt de consumptie af
C
dan stijgt het netto loon
D
dan geef je minder uit
Slide 5 - Quiz
Meneer Boet heeft een bruto loon afgesproken met zijn werkgever van €4200. Aan loonheffing en sociale moet meneer Boet € 1500 euro afdragen. Hoeveel is zijn Netto Loon
A
€4200
B
€ 1500
C
€ 2700
D
€ 1700
Slide 6 - Quiz
Het geld wat je op de rekening gestort krijgt, dat is je
A
Netto loon
B
Bruto loon
Slide 7 - Quiz
Netto loon is
A
bruto loon + loonbelasting + premies
B
bruto loon minus vakantiegeld
C
bruto loon - (loonbelasting+premies)
D
altijd te weinig
Slide 8 - Quiz
1) bruto loon is lager dan netto loon 2) tussen bruto en netto loon zitten belastingen en werkgeverspremies
A
beide juist
B
1 juist
2 onjuist
C
1 onjuist
2 juist
D
beide onjuist
Slide 9 - Quiz
Met een tijdelijke baan heb je werk voor?
A
bepaalde tijd
B
onbepaalde tijd
C
altijd
D
zonder proeftijd
Slide 10 - Quiz
Nettoloon is
A
bruto loon + loonbelasting + premies
B
bruto loon minus vakantiegeld
C
bruto loon - (loonbelasting+premies)
D
altijd te weinig
Slide 11 - Quiz
Vanaf welke leeftijd is er sprake van 100% Wettelijk minimumloon
A
21
B
22
C
24
D
23
Slide 12 - Quiz
Welke 2 wetten beschermen de werknemers
A
UWV en Arbowet
B
Arbowet en wettelijke gelijkheid
C
Arbowet en Arbeidstijdenwet
D
Arbeidstijdenwet en UWV
Slide 13 - Quiz
Juist of onjuist? Het minimumloon is voordelig voor werkgevers.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
Slide 15 - Quiz
Hoe jonger iemand is hoe lager het minimumloon is?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
Welk van de vier is GEEN ondernemingsvorm?
A
Eenmanszaak
B
V.o.F
C
B.V.
D
A.P.
Slide 17 - Quiz
Waar moet een zelfstandig ondernemer zich inschrijven?
A
Verkoopregister
B
Kamer van Koophandel
C
handelsregister
D
Belastingregister
Slide 18 - Quiz
Redenen om te willen werken noem je..
A
Arbeidsredenen
B
Arbeidsoverweging
C
Arbeidsaanleiding
D
Arbeidsmotieven
Slide 19 - Quiz
Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
NV
B
Eenmanszaak
C
CV
D
VOF
Slide 20 - Quiz
Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak
Slide 21 - Quiz
Als je bij een appelboer de appels gaat plukken, dan werk je in:
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
je vrije tijd
Slide 22 - Quiz
Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar
Slide 23 - Quiz
Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank
Slide 24 - Quiz
Industrie is een onderdeel van de secundaire sector.
A
juist
B
onjuist
Slide 25 - Quiz
Timmerman is een beroep in de primaire sector.
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quiz
Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?
A
werkgevers
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt
Slide 27 - Quiz
Jelle is 14 jaar en bezorgt kranten. Hoort hij bij de beroepsbevolking?
A
Ja
B
Nee
Slide 28 - Quiz
Bij een overschot op de arbeidsmarkt is er meer ....
A
aanbod.
B
vraag.
Slide 29 - Quiz
Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?
A
arbeiders
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt
Slide 30 - Quiz
Een voorbeeld van de informele sector is...
A
leraar
B
vuilnisman
C
thuis vrijwillig helpen met stofzuigen
D
een potje voetbal kijken
Slide 31 - Quiz
Een voorbeeld van de formele sector is...
A
boodschappen door voor je oma
B
Stofzuigen bij jouw ouders
C
jouw kamer opruimen
D
bakker
Slide 32 - Quiz
Op de arbeidsmarkt komt (1) van arbeid van de beroepsbevolking en de (2) van de werkgevers.
A
(1) de vraag
(2) de vraag
B
(1) de vraag
(2) het aanbod
C
(1) het aanbod
(2) de vraag
D
(1) Het aanbod
(2) het aanbod
Slide 33 - Quiz
Wat is een juiste volledige omschrijving van het UWV Werkbedrijf?
A
Het UWV werkbedrijf adviseert bedrijven.
B
Het UWV Werkbedrijf verstrekt uitkeringen.
C
Het UWV Werkbedrijf helpt mensen bij het vinden van een baan. Als het niet lukt om een baan te vinden kan men een uitkering aanvragen .
D
Het UWV werkbedrijf neemt mensen in dienst die zelf geen werk kunnen vinden.
Slide 34 - Quiz
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid
Slide 35 - Quiz
Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
regionale werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid
Slide 36 - Quiz
Wanneer je een tijdje per jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid.
B
seizoenswerkloosheid.
C
verborgen werkloosheid.
D
conjuncturele werkloosheid.
Slide 37 - Quiz
Door de coronapandemie stijgt de werkloosheid. Is deze werkloosheid passend bij structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
Slide 38 - Quiz
Sanne werkt in de winter bij de schaatsbaan. 's Zomers heeft zij geen werk.
Een bedrijf in Gelderland gaat failliet. Bij het bedrijf waren 1.250 mensen werkzaam waarvan ruim 89% in een straal van 35km van het bedrijf woonde.
Mensen kopen geen videobanden meer, daardoor sluit ook de laatste fabriek die videobanden produceerd.
Na het behalen van je diploma ben je korte tijd werkloos.
Door de coronacrisis zijn veel mensen werkloos geworden.
Structurele werkloosheid
Seizoens werkloosheid
Regionale werkloosheid
Frictie werkloosheid
conjuncturele werkloosheid
Slide 39 - Drag question
Welke werkloosheid is wel tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid
Slide 40 - Quiz
Wat betekent regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat er in een bepaald seizoen meer werkloosheid is.
C
Dat er in een bepaalde provincie meer werkloosheid is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.
Slide 41 - Quiz
Wanneer de mens wordt overgenomen door een machine is dat ... werkloosheid