Zinsdeelzinnen

Grammatica zinsdelen
Paragraaf 11 Zinsdeelzinnen, bladzijde 226
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
Paragraaf 11 Zinsdeelzinnen, bladzijde 226

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

Grammatica zinsdelen: samengestelde zinnen
Weet je het nog?
Zinsdeelzinnen
Zinsdeelzinnen benoemen
Opdrachten maken

Hou je schrift erbij om aantekeningen te maken!!

Slide 2 - Slide

Weet je het nog?

Slide 3 - Slide

Kenmerken hoofdzin
Kenmerken bijzin
pv + ow staan naast elkaar 
pv + ow zijn gescheiden 
verbonden door onderschikkend voegwoord
zin begint met nevenschikkend voegwoord
zin kun je vaak wel zelfstandig gebruiken
zin kun je vaak niet zelfstandig gebruiken

Slide 4 - Drag question

Enkelvoudig
Hoofdzin
Bijzin
Ik heb zin om koekjes te bakken
Ik ga naar ballet
want dat vind ik leuk
Ik doe de afwas
omdat ik het moet doen
Omdat ze 15 jaar getrouwd zijn
geven papa en mama een groot feest.
Ik heb zin in de pauze.

Slide 5 - Drag question

Wat is de bijzin?

Veel reizigers waren, doordat het zo hard sneeuwde, op het NS-station gestrand.
A
Veel reizigers
B
op het NS-station gestrand
C
Veel reizigers waren
D
doordat het zo hard sneeuwde

Slide 6 - Quiz

Theorie
Soorten bijzinnen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

GRAMMATICA ZINSDELEN: SAMENGESTELDE ZINNEN
zinsdeelzinnen 
1. Zoek de bijzin.

2. Vervang de bijzin door één woord (of woordgroep).

3. Ontleed de hoofdzin.

4. Het zinsdeel van het woord is ook de zinsdeelzin.


Slide 9 - Slide

Zinsdeelzinnen 
Een zinsdeel (ow, lv, mv, bwb) is een zinsdeelzin (ow-zin, lv-zin, mv-zin, bwb-zin) als er een persoonsvorm in staat.

- De bezoekers van de film krijgen gratis cola. (ow)
- Wie de film bezoekt, krijgt gratis cola. (ow-zin)

Slide 10 - Slide

Zinsdeelzinnen 
Geef op de volgende dia's aan of de woorden tussen haakjes een zinsdeel zijn of een zinsdeelzin (bijzin).

Slide 11 - Slide

(De lolly's uit de snoeppot) waren binnen de kortste keren op.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 12 - Quiz

De supporters deden een dansje (toen hun club de competitie gewonnen had).
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 13 - Quiz

Het schoolgebouw stroomt leeg (zodra de laatste bel gegaan is).
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 14 - Quiz

Zinsdeelzinnen 
Als een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin, is de bijzin onderdeel (een zinsdeel) van de hoofdzin.
De meest voorkomende zinsdeelzinnen zijn:
- onderwerpszin (ow-zin)
- naamwoordelijk deelzin (nwd-zin)
- lijdendvoorwerpszin (lv-zin)
- meewerkendvoorwerpszin (mv-zin)
- voorzetselvoorwerpszin (vv-zin)
- bijwoordelijke bijzin (bwb-zin)

Slide 15 - Slide

Volgende les:
1. {(Wie fanatiek studeert), haalt goede resultaten}

Wie fanatiek studeert = bijzin

Bijzin kan je veranderen in 1 woord -> iemand

{Iemand haalt goede resultaten}

Iemand = onderwerp
Bijzin = ow-zin
Zinsdeelzinnen - voorbeeld
Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is:
  1. Bepaal wat de hoofdzin is
  2. Geef grenzen aan van de bijzin(nen)
  3. Vul in plaats van de bijzin een woord(groep) in
  4. Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel de ingevulde woordgroep is.
  5. De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep. 

Slide 16 - Slide

Voorbeelden van zinsdeelzinnen:
Ow-zin: (Wie zijn billen brandt)--> {Hij}, moet op de blaren zitten
Lv-zin: Niemand  had verwacht {dit}<--(dat we zo’n goed cijfer zouden krijgen.)
Mv-zin: (Wie gek op appels is,)--> {Aan hun} moet men geen peren geven
Bwb-zin: (Omdat het regent,)-->{Daarom} ga ik vandaag niet naar school. 

Slide 17 - Slide

Ik neem mijn paraplu mee, {omdat het vanmiddag gaat regenen}.
Wat is het type zinsdeelzin?
A
onderwerpszin
B
bijwoordelijke bepalingszin
C
lijdend voorwerpzin
D
gezegdezin

Slide 18 - Quiz

Hoe benoem je de bijzin?
Ik geloof (wat je zegt.)
A
ow-zin
B
bwb-zin
C
lv-zn
D
mv-zin

Slide 19 - Quiz

Hoe benoem je de bijzin?
{Wie ik geloof,} geef ik de sleutel.
A
ow-zin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
mv-zin

Slide 20 - Quiz

Maak van het zinsdeel tussen haakjes een zinsdeelzin.

[Een diabetespatiënt] krijgt tegenwoordig vaak een insulinepompje.

Slide 21 - Open question

Leg in je eigen woorden uit wat een zinsdeelzin is.

Slide 22 - Open question

Ik weet nu het verschil tussen hoofdzinnen en bijzinnen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Ik kan de soorten bijzinnen benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Neem de drie zinnen van de volgende slide over en:

1. Ga op zoek naar de hoofdzin en bijzin.
2. Onderstreep het onderschikkende voegwoord.
3. Vervang de bijzin door één woord.
4. Benoem de functie van de bijzinnen in de zinnen a, b en c. Kies uit: ow-zin – lv-zin – mv-zin – bwb-zin.

Slide 25 - Slide

a Hoe dit misverstand heeft kunnen ontstaan, is mij nog steeds een raadsel.

b Nadat de cabaretier het applaus in ontvangst had genomen, verliet hij het podium.

c Niemand van ons werkgroepje had verwacht dat we zo’n goed cijfer zouden krijgen.

Slide 26 - Slide

Opdrachten
Maak nu opdrachten 1 en 2 van paragraaf 11 op bladzijde 226 in je werkboek. Je werkt in je schrift dus je mag je Chromebook dichtklappen.

Slide 27 - Slide