Persoonsvorm verleden tijd.

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Ik _____________ afgelopen herfst de bladeren van de stoep. (vegen)

1. veegde
2. veegte

De kinderen _____________ vorige maand om het schoolgebouw. (rennen)

1. rende
2. renden

Toen _____________ je jouw hond terug. (fluiten)

1. fluitte
2. floot

Mijn zusjes _____________ zich gisteren beide aan de oven. (branden)

1. brandden
2. branden

De kinderen _____________ toen samen de gekste avonturen. (beleven)

1. beleefden
2. beleeften

Hij _____________ afgelopen vrijdag een nieuwe cd. (kopen)

1. koopte
2. kocht

Jane _____________ gisteren door de regen naar huis. (fietsen)

Vorige week _____________ de kinderen elkaar in het dorp. (ontmoeten)

Mijn ouders _____________ vorige week het hele huis. (verbouwen)

Freddy _____________ gisteren een vieze lucht. (ruiken)

Freek _____________ gisteren een hert in het bos. (filmen)

De bakker _____________ het afgelopen jaar duizenden broden. (bakken)

Je _____________ vorige maand wel heel moeilijk met dat gips om je been. (lopen)

Gisteren _____________ ik toen mijn broer viel. (lachen)

Jij _____________ vroeger de mooiste dingen. (bouwen)

Karin _____________ afgelopen zondag samen met Ajax. (voetballen)

Gisteren _____________ ik naar een leuk programma. (kijken)

Ik vind het schrijven van de persoonsvorm in de verleden tijd:
moeilijk ------------> makkelijk

0100

Magister me