7 januari 2025 TW Grammatik

Herzlich Willkommen!
HAVO 3
1 / 53
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herzlich Willkommen!
HAVO 3

Slide 1 - Slide

Das Programm für Heute
1.  Wiederholung Grammatik
2. Seid ihr gut vorbereitet (Teil II)?

Slide 2 - Slide


Wiederholung 1e en 4e naamval

Slide 3 - Slide

Voor welk deel van de zin gebruik je de 4e naamval?
A
gezegde
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 4 - Quiz

Der Deutschlehrer hat ... Stadtbummel (m) gemacht.
A
ein
B
einen

Slide 5 - Quiz

1e en 4e 1naamva1e l
1e naamval
  • Gebruik je voor het deel van de zin dat het onderwerp is.
  • Der Lehrer gibt zu viel Hausaufgauben auf.

4e naamval
  • Gebruk je voor het deel van de zin dat het lijdend voorwerp is.
  • Meine Freunde finden den Lehrer zu streng.

Slide 6 - Slide

1e en 4e naamval

Slide 7 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang

Doel: Ik weet bij welke voorzetsels ik de 4e naamval moet gebruiken.

Slide 8 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
Na de volgende voorzetsels moet je de vormen van de 4e naamval gebruiken:

Slide 9 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
LET OP!
Voorzetsels staan vóór het in te vullen woord. Behalve 'entlang' (=langs)

Slide 10 - Slide

gegen
um
bis
ohne
langs
für
durch
entlang
door
voor
tegen
tot
om
zonder

Slide 11 - Drag question

Ohne ... Portemonnaie (o) gehe ich nicht in die Stadt.
timer
1:00
A
ein
B
eine
C
einen

Slide 12 - Quiz

Ich bin gegen ... Wind (m) zur Schule gefahren.
timer
1:00
A
der
B
den
C
die

Slide 13 - Quiz

... Weg (m) entlang standen viele Zuschauer.
timer
1:00
A
den
B
der

Slide 14 - Quiz

Der Autofahrer ist gegen ... Schaufenster (o) gefahren.
timer
1:00
A
der
B
den
C
das

Slide 15 - Quiz

Nein, ... (mijn) Kassenzettel habe ich nämlich nicht mehr gefunden.
timer
2:00

Slide 16 - Open question

Ist ... (jouw) Taschengeld jetzt schon alle?
timer
2:00

Slide 17 - Open question

naamval 1
Bij de eerste naamval gebruik je de lidwoorden 
zoals je ze tot nu toe hebt geleerd:
Männlich
Weiblich
Sächlich
Plural
der-Gruppe
der Mann
die Frau
das Kind
   es
die Kinder
ein-Gruppe
ein* Mann
eine Frau
ein* Kind
keine Kinder

Slide 18 - Slide

der -Gruppe, ein-Gruppe
Er bestaan 2 grote woordgroepen in het Duits:

  • DER - Gruppe
  • EIN - Gruppe

Slide 19 - Slide

 DER-Gruppe und EIN-Gruppe

DER-Gruppe:
de bepaalde lidwoorden (der, die, das) en dies-, jed-, manch-, solch-, all- en welch-.  ( behandeld in Schritt 42)

EIN-Gruppe:
ein-, kein- en de bezittelijke voornaamwoorden: mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer / eure, ihr- en Ihr-.

Slide 20 - Slide

Schritt 39: naamwoordelijk deel en tijdsbepaling

Slide 21 - Slide

koppelwerkwoorden
oa. sein/werden/bleiben

Een koppelwerkwoorden verbinden  het onderwerp met een naamwoordelijk deel in de zin.

ond- kww- nwdeel

Jan is een leuke jongen. 


Omdat het naamwoordelijk deel over dezelfde zaak/persoon gaat als het onderwerp, staat het ook in naamval 1



Slide 22 - Slide

het naamwoordelijk deel =1
In een zin met een naamwoordelijk deel staat dus 2x naamval 1.
onderwerp ( 1)  koppelwerkwoord naamwoordelijk deel (1)
Voorbeeld:
Der Junge (1)  hat einen guten Freund (4)
Der Junge (1) ist mein guter Freund (1)

Slide 23 - Slide

Geef aan of een zinsdeel het naamwoordelijk deel is of een  tijdsbepaling.
  1. Der Zugspitze ist der höchste Berg Deutschlands.
  2. Ich bin einen Tag auf der Zugspitze geblieben.
  3. Wir haben ein Jahr hart gearbeitet.
  4. Mein Bruder ist wirklich noch ein kleines Kind.
  5. Meine Mutter wird die neue Chefin von Siemens.
( Zugspitze deel 5, Seite 42)

Slide 24 - Slide

Tijdsbepaling
tijdsbepaling: hoe lang?/ wanneer? 
Ich esse jeden Tag  (m) Obst. 
Een tijdsbepaling staat in het Duits in naamval 4.
m
v
o
mv
den
die
das
es
die
keinen
keine
kein*
keine

Slide 25 - Slide

herhaling woorden der-Gruppe
Schritt 42 geeft informatie over de woorden van de der-Gruppe in naamval 1 en 4.
Wat moet je weten:
  • deze woorden hebben dezelfde uitgang als het bepaald lidwoord ( der/den die, das, die)
  • Ze hebben altijd een uitgang ( er/en e,es,e)

Slide 26 - Slide

schema uitgangen der-Gruppe
m
v
o
mv
nv 1
er
e
es
e
nv 4
en
e
es
e

Slide 27 - Slide

Hoe vind je de 1e naamval?

Slide 28 - Mind map

Hoe vind je de 4e naamval?

Slide 29 - Mind map

Slide 30 - Mind map

Wat zijn de voorzetsels van de 4e naamval?

Slide 31 - Mind map

Wat is in de volgende zin de 4e naamval?: Jonas sieht den Mann.

Slide 32 - Open question

Wie viel habt ihr für (de) ...... Eintritt (m) bezahlt?
A
der Eintritt
B
den Eintritt
C
die Eintritt
D
das Eintritt

Slide 33 - Quiz

Ohne (haar) ....... Klavier (o) kann sie natürlich nicht spielen.
A
euer
B
Ihr
C
ihr
D
unser

Slide 34 - Quiz

Die Vorbereitung für (de) ..... Feier (v) waren in vollem Gang.
A
das
B
die
C
der
D
den

Slide 35 - Quiz

(Voor) ..... (de) ..... Museum (o) braucht man keine Eintrittskarten.
A
Vor die
B
Vor das
C
Für der
D
Für das

Slide 36 - Quiz

Man hat Unterschriften (tegen) ..... (de) ..... Bau (m) eines Atomkraftwerks gesammelt.
A
gegen den
B
gegen der
C
entlang den
D
entlang der

Slide 37 - Quiz

Wir wollen (door) ...... (onze) .... Angebote (mv) die Kunden angenehm uberraschen.
A
entlang unsere
B
vor unser
C
durch unsere
D
um unsere

Slide 38 - Quiz

Koppelwerkwoorden van het naamwoordelijk deel zijn:
A
sein, werden
B
haben, sein, werden
C
sein
D
werden, bleiben, sein

Slide 39 - Quiz

In welke naamval staat het naamwoordelijk deel?

Slide 40 - Mind map

In welke naamval staat de tijdsbepaling?

Slide 41 - Mind map

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling:
Dieser Mann ist kein Kunde.

Slide 42 - Open question

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling:
Holzkirchen ist mein Geburtsort.

Slide 43 - Open question

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling:
Wo warst du den ganzen Abend?

Slide 44 - Open question

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling: Hamburger SV bleibt sein Lieblingsverein.

Slide 45 - Open question

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling:
Sie wohnt noch kein Jahr in Aachen.

Slide 46 - Open question

Meine Oma lag ein... Woche (v) im Krankenhaus.
A
eine
B
einen
C
ein

Slide 47 - Quiz

Dieser Engländer ist schon ein.... Tag (m) unser ... Reiseführer (m).
A
ein, unser
B
ein, unseren
C
einen, unser
D
einen, unseren

Slide 48 - Quiz

Herr Schwarz wird euer... Kunstlehrer (m).
A
eueren
B
euere
C
unser
D
euer

Slide 49 - Quiz


Ik vind deze onderdelen van de grammatica: 
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll

Zwischenstufe Schritt 6-10: Aufgaben 1-6

Slide 51 - Slide

Abschluss: lesdoel behaald?
  • Zijn jullie zijn goed voorbereid voor de  toetsweek? 

Slide 52 - Slide

Afsluiting

Slide 53 - Slide