Meer dan lezen 1-3

Lees- en luisterstrategieën
en woordraadstrategieën

Kies het juiste antwoord.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lees- en luisterstrategieën
en woordraadstrategieën

Kies het juiste antwoord.

Slide 1 - Slide

Welke leesstrategie gebruik je als je een deelonderwerp wil vinden?
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 2 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je als je het onderwerp wil vinden?
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 3 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je als je de tekst helemaal goed wil begrijpen?
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 4 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je als je het antwoord op een (specifieke) vraag wil vinden?
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 5 - Quiz

Je leest een interessant artikel uit de krant helemaal.
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 6 - Quiz

Je kijkt in een filmrecensie welke onderdelen van de film besproken worden.
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 7 - Quiz

Je valt midden in een tv-programma en probeert te achterhalen waarover het gaat.
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 8 - Quiz

Je kijkt in de inhoudsopgave van Voetbal International op welke pagina het artikel staat dat op de omslag wordt aangekondigd.
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 9 - Quiz

Je bekijkt een filmpje waarin uitgelegd wordt hoe je een sticker kunt ontwerpen.
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 10 - Quiz

Je luistert naar een omroepbericht op het station om te horen van welk perron je vertraagde trein vertrekt.
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 11 - Quiz

Ik kan dat goed.
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Onderwerp
- = waar de tekst over gaat.

- Alle alinea's, de meeste zinnen en veel woorden gaan erover.

Slide 13 - Slide

Onderwerp
Zoeken naar het onderwerp in een tekst:

- Woord komt vaker terug in de tekst.

- Het onderwerp schrijf je in een paar woorden. 
- Dit is vaak een zelfstandig naamwoord. 

Slide 14 - Slide

Hoofdgedachte
- = de kern van de tekst.

- Staat meestal in de titel, inleiding of het slot.
- Vaak in de intro van een tekst (dikgedrukt)
- Het onderwerp gebruik je voor de hoofdgedachte.

-  De hoofdgedachte is één zin.

Slide 15 - Slide

Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.

Slide 16 - Quiz

De hoofdgedachte van de tekst schrijf je in:
A
een paar woorden
B
een hele zin
C
in twee of meer zinnen

Slide 17 - Quiz

Ik kan dat goed.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Tekstdoel =
A
Voor wie de tekst bedoeld is.
B
Dat ik -u- en -jij- gebruik in mijn tekst.
C
Dat wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.
D
Waar de tekst vandaan komt.

Slide 19 - Quiz

Wat zijn ook alweer
de vijf tekstdoelen?

Slide 20 - Mind map

Wat is het belangrijkste tekstdoel van reclame
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 21 - Quiz

Doel: informeren
Doel: overtuigen
Doel: activeren
Doel: amuseren

Slide 22 - Drag question

Wat is het tekstdoel?

(als je op het plaatje klikt wordt het groter)

Slide 23 - Open question

Wat is het tekstdoel?

( als je op het plaatje klikt wordt het groter)

Slide 24 - Open question

Wat is het tekstdoel?

(als je op het plaatje klikt wordt het groter)

Slide 25 - Open question

Bekijk de tekst 

Slide 26 - Slide

Wat voor tekstdoel past er bij deze tekst? Leg uit waarom.

Slide 27 - Open question

Ik vind dit nog lastig
Ja
Een beetje
Nee

Slide 28 - Poll