What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
2T Taalverzorging Grammatica H4 meewerkend voorwerp les 2
Meewerkend voorwerp
1 / 28
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
This lesson contains
28 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Meewerkend voorwerp
Slide 1 - Slide
Programma
Over de toets
Herhalen meewerkend voorwerp
Bespreken huiswerk
Afronden meewerkend voorwerp
Starten Grammatica verwijswoorden
Slide 2 - Slide
Over de toets
Slide 3 - Slide
Herhalen meewerkend voorwerp
Slide 4 - Slide
Vertel in je eigen woorden wat een meewerkend voorwerp is
timer
1:30
Slide 5 - Open question
Meewerkend voorwerp!
Een (nieuw) zinsdeel met een andere functie!
Een meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is, aan wie iets verteld wordt of aan wie iets gegeven wordt.
Een meewerkend voorwerp
werkt mee
aan de actie van het onderwerp.
ontvangt iets
Slide 6 - Slide
Meewerkend voorwerp
Alleen in zinnen met een lijdend voorwerp heb je soms een meewerkend voorwerp.
LOGISCH!
Als je geen lijdend voorwerp hebt om weg te geven, kan ook niemand dat ontvangen.
Slide 7 - Slide
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp begint
vaak
met de woorden
aan
of
voor,
maar niet altijd.
Ik geef een Tesla aan mijn vriendin.
Ik heb een cadeautje voor jou.
Ik vertel Johan de waarheid.
Ik vertel aan Johan de waarheid.
Slide 8 - Slide
Voor Johan /
heb
/ ik / een fiets / gepikt.
ow: ik
wg: heb gepikt
lv: een fiets
mv: voor Johan
Zin ontleden
onderstreep de pv
zet zinsdeelstrepen
noteer het onderwerp
noteer het gezegde
noteer het lijdend voorwerp
noteer het meewerkend voorwerp
Slide 9 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Ik lees een verhaal voor aan de kinderen van groep 6.
timer
0:30
A
een verhaal
B
voor
C
aan de kinderen van groep 6.
D
geen meewerkend voorwerp
Slide 10 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Voor die oude dame ga ik aan de kant.
timer
0:30
A
Voor die oude dame
B
aan de kant
C
ik
D
geen meewerkend voorwerp
Slide 11 - Quiz
Bespreken opdrachten
Slide 12 - Slide
Afronden meewerkend voorwerp
Je kunt nu het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
Slide 13 - Slide
Verwijswoorden
die
en
dat
met wie
en
waarmee
boek blz. 108
Slide 14 - Slide
Verwijswoorden
Een verwijswoord is een woord dat naar een ander woord, een woordgroep of een hele zin verwijst.
Zo'n verwijswoord kan vooruit of achteruit wijzen.
De docent
die
helemaal gek is.
Slide 15 - Slide
Welke zin is juist?
timer
0:30
A
Het meisje dat ik tegenkwam in de suup.
B
Het meisje die ik tegenkwam in de suup.
Slide 16 - Quiz
Welke zin is juist?
timer
0:30
A
De gast was trots op zijn grap, dat nergens op sloeg.
B
De gast was trots op zijn grap, die nergens op sloeg.
Slide 17 - Quiz
die
of
dat
Easy
d
e
-woorden = di
e
he
t
-woorden = da
t
Slide 18 - Slide
Deze
of
dit
Easy
d
e
-woorden = dez
e
he
t
-woorden = di
t
Slide 19 - Slide
Gekke lifehack
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Welke zin is juist?
timer
0:30
A
De jongen met wie ik aan het zoenen was.
B
De jongen waarmee ik aan het zoenen was.
Slide 22 - Quiz
Welke zin is juist?
timer
0:30
A
De hond met wie ik aan het wandelen was.
B
De hond waarmee ik aan het wandelen was.
Slide 23 - Quiz
Met wie
of
waarmee
Easy
Verwijs je naar een mens dan gebruik je voorzetsel + wie
Verwijs je naar een dier of ding, dan gebruik je waar + voorzetsel
mens: op wie, met wie, voor wie enz.
dier of ding: waarmee, waarop, waarvoor
Slide 24 - Slide
DUS
Als je moet kiezen tussen
die
of
dat
:
de-woorden = die
het-woorden = dat
als je moet kiezen tussen waarmee of met wie (oid):
Verwijs je naar een mens dan gebruik je voorzetsel + wie
Verwijs je naar een dier of ding, dan gebruik je waar + voorzetsel
Slide 25 - Slide
Let's goooo
Maak opdracht 1, 2 en 3 van Taalverzorging H4 verwijswoorden (2) via NN-online.
Maak ook het meewerkend voorwerp opdracht 1 t/m 4 als je dat nog niet hebt (foei).
Blijf online in Teams voor vragen & gezeljen.
We sluiten saampies af.
Slide 26 - Slide
Afronden
Slide 27 - Slide
Dit weekend ga ik...
Slide 28 - Mind map
More lessons like this
Verwijswoorden: dat-wat, die-wie, die-dat zij-hun-hen
February 2021
- Lesson with
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
*Formuleren paragraaf 5, VWO 1
June 2023
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
*Formuleren H6 VWO 1
January 2023
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
2T Taalverzorging Grammatica H4 meewerkend voorwerp
May 2024
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
NN6 2TH H4 Meewerkend voorwerp (deel 2)
April 2024
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Formuleren H.6 verwijswoorden
October 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
*Formuleren H6 VWO 1
May 2022
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
2K
June 2021
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2