Dictee_8_4_4_4

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

1e woord

2e woord

3e woord

[DURVEN]

De _____________ sprong was zeer spectaculair.

1. t.t.
2. v.t
3. voltooi deelwoord
4. bijvoeglijk gebruikt vd

[DURVEN]

De _____________ sprong was zeer spectaculair.

[BENUTTEN]

Frans heeft de ruimte _____________.

1. t.t.
2. v.t
3. voltooi deelwoord
4. bijvoeglijk gebruikt vd

[BENUTTEN]

Frans heeft de ruimte _____________.

[HOPEN]

Ik _____________ dat ik de toets goed gemaakt heb.

1. t.t.
2. v.t
3. voltooi deelwoord
4. bijvoeglijk gebruikt vd

[HOPEN]

Ik _____________ dat ik de toets goed gemaakt heb.

[REPAREREN]

Gisteren _____________ ik de waterkoker

1. t.t.
2. v.t
3. voltooi deelwoord
4. bijvoeglijk gebruikt vd

[REPAREREN]

Gisteren _____________ ik de waterkoker

[DRINKEN]

We hebben allemaal uit de fles _____________.

1. t.t.
2. v.t
3. voltooi deelwoord
4. bijvoeglijk gebruikt vd

[DRINKEN]

We hebben allemaal uit de fles _____________.