C1 §3 hoofdgedachte en C7 §5 verkleinwoorden

Leg je deze materialen op tafel?
Ipad
Nederlandse boek
een schrift
je leesboek
pen/markeerstift 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Leg je deze materialen op tafel?
Ipad
Nederlandse boek
een schrift
je leesboek
pen/markeerstift 

Slide 1 - Slide

Programma vandaag
- Boekpromotie en zelfstandig lezen

- C7 Spelling, §5 Verkleinwoorden

- C1 Lezen, §3 Hoofdgedachte
Doel: Je kunt de hoofdgedachte van een tekst herkennen

Slide 2 - Slide

Boekpromotie

Slide 3 - Slide

          Boekpromotie
Wat is de titel?


Slide 4 - Slide

Wat is de titel van dit boek?

Slide 5 - Open question

          Boekpromotie
Wat is de titel?


Slide 6 - Slide

Wat is de titel van dit boek?

Slide 7 - Open question

          Boekpromotie
Wat is de titel?


Slide 8 - Slide

Wat is de titel van dit boek?

Slide 9 - Open question

          Boekpromotie
Wat is de titel?


Slide 10 - Slide

Wat is de titel van dit boek?

Slide 11 - Open question

Lezen
timer
15:00

Slide 12 - Slide

Niet waar
Waar
Een zin eindigt altijd met een punt.
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.. 
Als je iemand aanspreekt, zet je een uitroepteken achter zijn of haar naam.
Een uitroepteken gebruik je bij een vraag.
Aanhalingstekens gebruik je als je een stukje tekst letterlijk overneemt.
Voor woorden zoals want, maar of omdat zet je een komma.
Leestekens maken het lezen makkelijker.

Slide 13 - Drag question

Meervoud op -en
Meervoud op -s
Meervoud op -'s
auto
bureau
geest 
hotel
computer
klinker
draak
lokaal
excursie
lolly
manier 
menu
muzikant 
opa
pyjama

Slide 14 - Drag question

Verkleinwoorden
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.

In de meeste gevallen doe je dit door -je of -tje achter het woord te zetten:
dans – dansje; vakantie – vakantietje; schaar – schaartje.

Slide 15 - Slide

verkleinwoorden
In andere gevallen gebruik je -pje, of -kje:
boom – boompje; woning – woninkje

Wanneer een woord eindigt op de lange klinker -a, -o, of -u die je met één letter schrijft, krijgt het woord een extra klinker:
oma – omaatje; auto – autootje; paraplu – parapluutje

Slide 16 - Slide

verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -y gebruik je -’tje:
baby – baby’tje, hobby - hobby’tje
* Let op, dit is niet altijd zo. Bijvoorbeeld bij cowboy – cowboytje. Dit komt omdat er voor de -y nog een klinker staat.

Sommige verkleinwoorden wijken af van de regels:
tekening – tekeningetje; blad – blaadje; bril – brilletje

Slide 17 - Slide

verkleinwoorden
Bij alle verkleinwoorden is het lidwoord het:
het dansje 
het boompje
het omaatje 
het baby’tje
het tekeningetje

Slide 18 - Slide

Verkleinwoord met -pje
Verkleinwoord met -tje
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar

Slide 19 - Drag question

Welk verkleinwoord is goed?
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje

Slide 20 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van "kano"?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 21 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van "lade"?
A
laatje
B
ladetje
C
la'tje
D
latje

Slide 22 - Quiz

1. "Stemmetje" is het verkleinwoord van "stem".
2. "Blaadje" is het verkleinwoord van "blad".
A
1 = goed 2 = fout
B
1= fout 2 = goed
C
Ze zijn allebei goed
D
Ze zijn allebei fout

Slide 23 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van "arm"?
A
Armetje
B
Armkje
C
Armje
D
Armpje

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Link

C7 Spelling, §5 verkleinwoorden
blz 236/237
- Opdracht 1.1 maak je in je boek
- Opdracht 2.1 maak je in je schrift
- Opdracht 3 maak je in je schrift
- Opdracht 5 maak je in je schrift

Hoe: Je werkt alleen
Nodig: Je boek, een schrift en pen
Klaar: Lees op www.ad.nl het nieuws





timer
15:00

Slide 26 - Slide

Het stappenplan 
Stap 1: Oriënterend lezen
Stap 2: Globaal lezen
Stap 3: Precies lezen
Stap 4: Afronding

Slide 27 - Slide

Stap 1: Oriënterend lezen
Doel: het onderwerp van de tekst vinden.

Hoe?
1. Lees de titel, tussenkopjes en bekijk eventuele afbeeldingen.
2. Lees de inleiding
3. Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst? --> in enkele woorden.

Slide 28 - Slide

Onderwerp/hoofdgedachte
- Het onderwerp moet je kunnen omschrijven in één of slechts een paar woorden. Het is waar de tekst over gaat. Als er naar het onderwerp wordt gevraagd moet je nooit antwoord geven in de vorm van een zin. 
- De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste wat de schrijver zegt in één zin.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

H1 Lezen §3 Hoofdgedachte
Opdracht: 
blz. 24/25 We bespreken eerst samen de tekst.
Je maakt in tweetallen opdracht 6 en 7 (bij tekst 4)



Hoe: Je mag samenwerken
Nodig: Je boek, een schrift en (markeer)pen
Klaar: Lees het nieuws op www.ad.nl of kijk het jeugdjournaal





timer
15:00

Slide 31 - Slide

Ik heb goed meegedaan met de les
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Ik weet nu hoe ik het verkleinwoord moet schrijven.
Ja, ik snap dit nu helemaal goed
Redelijk, ik snap het wel beter dan eerst
Nee, ik vind het nog steeds erg lastig

Slide 33 - Poll