3kader 2.5 Woordenquiz

Leenwoorden
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leenwoorden

Slide 1 - Slide

Na deze les
* Weet je wat leenwoorden zijn
* Kun je leenwoorden gebruiken

Slide 2 - Slide

Leenwoorden
Leenwoorden zijn woorden 
die wij hebben 'geleend' uit een 
andere taal. Deze gebruiken 
wij nu zelf.
Wij gebruiken meer 
leenwoorden dan je zelf misschien doorhebt.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Woordenschat
nieuwsbegrip woordenschat

Slide 5 - Slide

In welk zin herken je het woord "afnemen"?
A
Ik zie het aantal besmettingen alleen maar vermeerderen.
B
De Sinterklaasinkopen zijn minder dan vorig jaar.
C
Wat fijn dat jullie vandaag een rustige dag hebben.
D
De Middeleeuwse kerk begint te vervallen.

Slide 6 - Quiz

Welk werkwoord kun je maken van 'resultaat'
A
resulten
B
consultant
C
resulteren in
D
concluderen

Slide 7 - Quiz

Welke woorden horen bij 'een wetenschapper'?
A
universiteit, onderzoek, academisch
B
universiteit, studeren, mbo
C
professor, directeur
D
schappen in supermarkt

Slide 8 - Quiz

Wat is een ander woord voor 'registreren'?
A
in een register zetten
B
vastleggen
C
opschrijven
D
nakijken

Slide 9 - Quiz

'Kun jij je keuze onderbouwen?'
Wat betekent dat?
A
Je kunt een goede basis vormen voor een gebouw.
B
Je kunt je ertegen verzetten.
C
Je bent onderaannemer voor een bouwmaatschappij.
D
Je kunt redenen geven waarom je dat gekozen hebt.

Slide 10 - Quiz

een 'onderzoeksrapport'

Wat is een ander woord?
A
een onderzoeksverslag
B
een rapport van een huisarts
C
rapportcijfers voor dat onderzoek
D
geheim document

Slide 11 - Quiz

Wat betekent 'aanbevelingen doen'?
A
Zeggen of opschrijven wat iemand het best kan doen.
B
Een bedrijf vertellen hoe goed iemand is.
C
Complimenten geven.
D
Een bevel aan iemand geven.

Slide 12 - Quiz

analyseren:
Wat betekent het niet?
A
iets onderzoeken
B
ontleden
C
onderdelen bekijken en beoordelen
D
bevindingen van onderzoek samenvoegen

Slide 13 - Quiz

In welke zin is het woord 'anoniem' goed gebruikt?
A
Noteer je naam en adres op dit formulier.
B
Je kunt minimaal je gegevens noteren.
C
Je mag de enquête anoniem invullen.
D
naw-gegevens zijn verplicht.

Slide 14 - Quiz

Welke woord hoort niet bij 'autoriteit'?
A
autonoom
B
deskundig
C
gezag
D
overheid

Slide 15 - Quiz

Welk woord kun je gebruiken i.p.v. 'benadrukken'?
A
aanzetten
B
druk opleggen
C
beklemtonen
D
vervangen

Slide 16 - Quiz

Welke twee woorden uit de lijst horen bij elkaar?
A
bewering/gegevens
B
bewering/hypothese
C
hypothese/onderbouwing
D
bewering/bewijs

Slide 17 - Quiz

'de cijfers laten spreken'
In welke zin is dit woordgebruik goed?
A
Die cijfers praten namens ons.
B
Een computerprogramma is opgebouwd uit cijfers.
C
We voeren een discussie over zijn cijfers.
D
De uitkomst van de stemming is overduidelijk.

Slide 18 - Quiz

'Ik wil het naadje van de kous weten over het incident van vorige week.'
Wat betekent dat?
A
Ik zoek het tot op de bodem uit.
B
Ik ga alle kousen en sokken nakijken.
C
Ik zorg dat het wordt opgelost.
D
Ik laat het erbij.

Slide 19 - Quiz