Periode 2 les 7

Welkom bij Nederlands!
 10 januari 2019
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
 10 januari 2019

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Doelen van de les
  • Uitleg verwijzen
  • Aan de slag
  • Terugblik
  • Volgende les
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Doelen van deze les
  • Aan het einde van de les kun je verwijswoorden correct gebruiken.

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden
  • Verwijzen naar andere woorden. 
    Van wie is deze scooter? Hij is van Mette. Ik heb hem even gewassen. 

  • Van wie is deze scooter? Hij is van Mette. Ik heb haar even gewassen.
    Wie wordt er gewassen?

Slide 4 - Slide

Verwijswoorden

Slide 5 - Slide

Hun, hen of ze/zij?
  • Zij/ze, hun en hun voor personen.
  • Hen na voorzetsel of lijdens voorwerp.
  • Voorzetsel? Lijdend voorwerp?
  • Geef je de cadeaubonnen aan hen? Martin belt hen vandaag. 
  • Hun voor bezit of als meewerkend voorwerp.
  • Meewerkend voorwerp?
  • Wat is hun telefoonnummer? Geef je hun een cadeaubon?
  • Voor niet personen alleen ze!

Slide 6 - Slide

Opdracht 1 en 2
Maak opdracht 1 en 2.
Je hebt maximaal 10 minuten de tijd.
Als je klaar bent wacht je rustig en stil tot iedereen klaa is.
timer
10:00

Slide 7 - Slide

Opdracht 1 en 2
Bespreek en vergelijk de antwoorden met iemand van hetzelfde niveau. 
Je hebt maximaal 3 minuten de tijd.


Klassikaal bespreken.
timer
3:00

Slide 8 - Slide

Aan de slag!
  • Maak de opdracht 3 t/m 7 van formuleren en  stijl 1.1 (3F)
  • Maak opdracht 3 t/m 11 van formuleren en stijl 1.1 (2F)


Huiswerk voor 17 januari

Slide 9 - Slide

Terugblik 
  • Aan het einde van de les kun je verwijswoorden correct gebruiken.

Elke dag maakt de  schilder deze / dit kwasten schoon.
  • Deze --> De-woord

Gisteren heeft Milou de stal van haar / zijn paard verschoond.
  • Haar --> Milou = vrouw

Slide 10 - Slide

Terugblik 
  • Aan het einde van de les kun je verwijswoorden correct gebruiken.

Enkele tegels worden vervangen, want hun / ze waren gebarsten.
  • Ze --> Geen persoon

De verkeersregelaars zijn sinds een uur aan het werk. We kregen zojuist bericht van hen / ze dat de drukte meevalt.
  • Hen --> Van = voorzetsel

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide