This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Guten Morgen!
Slide 1 - Slide
Lernziele
Ik kan de voorzetsels naar, voor en door naar het Duits vertalen.
Ik kan de samensmeltingen van voorzetsels en lidwoorden in een zin gebruiken.
Slide 2 - Slide
Welke voorzetsels horen bij welke naamval?
3e naamval
Keuzevz: 3 of 4
4e naamval
zu
bei
nach
nach
seit
von
an
für
in
durch
ohne
vor
Slide 3 - Drag question
Welke samensmeltingen van voorzetsels en lidwoorden ken je al in het Duits?
Slide 4 - Mind map
Wiederholung!
De voorzetsels naar, voor, door in het Duits!
Slide 5 - Slide
Met welke drie woorden kan je het voorzetsel 'naar' in het Duits vertalen?
Slide 6 - Open question
naar --> zu
dingen/plekken waar je niet per/se naar binnen hoeft Sie geht zu der/zur Haltestelle/zum Kiosk.
bij Personen Ich fahre zum Zahnarzt.
zu +3 Dativ
De Dativ is de derde naamval. Achter de voorzetsels: aus, bei, mit, nach, von, seit, gegenüber en auẞer komt altijd Dativ.
Slide 7 - Slide
naar --> in
als je wel bij iets naar binnen kunt Ich gehe in die Schule/ins Theater/ins Bett.
aardrijkskundige namen met lidwoord Wir reisen in die Schweiz / Niederlande / Türkei/ USA.
+3 of 4 Keuze-voorzetsel
in, auf, über, unter, an, vor, hinter, neben, zwischen zijn Duitse keuzevoorzetsels.
Bij deze voorzetsels pas je de naamval aan de situatie aan: richting of plaats?
in den Supermarkt gehen (wohin? waarheen? +4 Akkusativ)
in dem Supermarkt sein (wo? waar? +3 Dativ)
Als je niet uitkomt met de vragen wohin? wo? waar? dan pas je de 7/2 regel toe: 2 voorzetsels altijd de Akkusativ (AUF en ÜBER), bij de andere 7 voorzetsels de Dativ.
Slide 8 - Slide
naar --> nach
bij richtingen en de meeste geografische namen Ich gehe nach links/rechts. Du fährst nach Deutschland/Spanien...
nach +3 Dativ
De Dativ is de derde naamval. Achter de voorzetsels: aus, bei, mit, nach, von, seit, gegenüber en auẞer komt altijd Dativ.
Slide 9 - Slide
naar --> an
vaste uitdrukkingen die iets met water of de kust te maken hebben Wir fahren ans Meer/an die Küste/ an den Strand. Wir sind am Meer.
+3 of 4 - Keuze-voorzetsel
in, auf, über, unter, an, vor, hinter, neben, zwischen zijn Duitse keuzevoorzetsels.
Bij deze voorzetsels pas je de naamval aan de situatie aan: richting of plaats?
in den Supermarkt gehen (wohin? waarheen? +4 Akkusativ)
in dem Supermarkt sein (wo? waar? +3 Dativ)
Als je niet uitkomt met de vragen wohin? wo? waar? dan pas je de 7/2 regel toe: 2 voorzetsels altijd de Akkusativ (AUF en ÜBER), bij de andere 7 voorzetsels de Dativ.
Slide 10 - Slide
Naar ... school gaan .........................
A
Nach Schule gehen
B
In die Schule gehen
C
Zur Schule gehen
D
Nach Schüle gehen
Slide 11 - Quiz
Naar Zwitserland reizen
A
In Schweiz fahren
B
Nach Schweiz fahren
C
In die Schweiz fahren
D
In Switzerland fahren
Slide 12 - Quiz
Naar de tandarts
A
Nach dem Zahnarzt
B
Nah der Zahnarzt
C
In dem Zahnarzt
D
Zum Zahnarzt
Slide 13 - Quiz
Naar het strand gaan ....
A
an den Strand
B
nach der Strand
C
zu der Strand
D
in der Strand
Slide 14 - Quiz
voor --> vor
vor = [tijd: klok] voor Es ist Viertel vor eins.
= [tijd] geleden Vor einer Woche war ich in Berlin.
= [plaats] zich voor iets Der Baum steht vor dem Haus.
bevinden
+3 of 4 - DAT of AKK Keuzevoorzetsel
in, auf, über, unter, an, vor, hinter, neben, zwischen zijn Duitse keuzevoorzetsels.
Bij deze voorzetsels pas je de naamval aan de situatie aan: richting of plaats?
in den Supermarkt gehen (wohin? waarheen? +4 Akkusativ)
in dem Supermarkt sein (wo? waar? +3 Dativ)
Als je niet uitkomt met de vragen wohin? wo? waar? dan pas je de 7/2 regel toe: 2 voorzetsels altijd de Akkusativ (AUF en ÜBER), bij de andere 7 voorzetsels de Dativ.
Slide 15 - Slide
voor --> für
- bestemd voor Ich mache alles für dich!
- ergens voor zijn Ich bin für einen 40 Minuten Stundenplan!
für +4 Akk
Akkusativ is de vierde naamval. Achter de voorzetsels: bis, durch, entlang, für, gegen, ohne en um komt altijd de Akkusativ.
Slide 16 - Slide
Sehen wir uns dann____der Schule oder vielleicht Viertel ___3 auf dem Schulhof?
A
vor für
B
vor vor
C
für für
D
für vor
Slide 17 - Quiz
'für' of 'vor' Kaufst du Blumen _____ Maria?
A
vor
B
für
Slide 18 - Quiz
'für' of 'vor'? Hast du Geld _____ Kaffee?
A
vor
B
für
Slide 19 - Quiz
door: durch of von?
von = in lijdende zinnen (door wie/door wat) Sie wurde von der Polizei verhaftet.
durch = in andere gevallen (waardoorheen) Wir fahren durch den Tunnel.
durch: +4 Akk
von +3 Dat
De Dativ is de derde naamval. Achter de voorzetsels: aus, bei, mit, nach, von, seit, gegenüber en auẞer komt altijd Dativ.
Akkusativ is de vierde naamval. Achter de voorzetsels: bis, durch, entlang, für, gegen, ohne en um komt altijd de Akkusativ.
Slide 20 - Slide
Die Maus wurde .?. Katze gefressen. (door)
A
von der
B
von die
C
durch die
D
durch der
Slide 21 - Quiz
Er wurde .... Freunden eingeladen.
A
durch
B
von
Slide 22 - Quiz
Er ging ... den Park.
A
durch
B
von
Slide 23 - Quiz
Verschmelzung
Nu leer je over de samensmelting van voorzetsel en lidwoord!
Slide 24 - Slide
Veel voorzetsels in het Duits worden met het lidwoord samengetrokken:
Slide 25 - Slide
... Wij leren de meest voorkomende samensmeltingen! (HB 37/Na Klar S. 226)