oefenen so paragraaf 1.3 lezen

Een ander woord voor verbindingswoord is:
A
samenhang
B
tekstverband
C
functiewoord
D
signaalwoord
1 / 35
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Een ander woord voor verbindingswoord is:
A
samenhang
B
tekstverband
C
functiewoord
D
signaalwoord

Slide 1 - Quiz

Verbindingswoorden zijn belangrijke elementen in een tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Noteer van onderstaande zin het verbindingswoord:
Als ik lees, voel ik me ontspannen.

Slide 3 - Open question

Noteer van onderstaande zin het verbindingswoord:
Dat gebeurt met name als ik echt geboeid ben door een verhaal.

Slide 4 - Open question

Noteer van onderstaande zin het verbindingswoord:
Zo lees ik momenteel Het gouden ei van Tim Krabbé. Superspannend!

Slide 5 - Open question

Benoem het verband:
Omdat ik me beter concentreer las ik uitgerust ben, werkt dit goed.
A
omdat = tegenstelling
B
omdat = opsomming
C
omdat = verduidelijking
D
omdat = reden, oorzaak, gevolg

Slide 6 - Quiz

Benoem het verband:
Voordat ik aan mijn huiswerk begin, lees ik vaak even
A
voordat = omschrijving
B
voordat = voorbeeld
C
voordat = samenvatting
D
voordat = tijd

Slide 7 - Quiz

Benoem het verband:
Hoewel tv kijken ook heerlijk is, vind ik lezen voor het huiswerk prettiger.
A
hoewel = inperking
B
hoewel = conclusie
C
hoewel = verduidelijking
D
hoewel = samenvatting

Slide 8 - Quiz

Noteer van onderstaande zin het verbindingswoord en benoem het verband:
Kortom, ik lees me fris!

Slide 9 - Open question

Vul het ontbrekende signaalwoord in.

Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op,
........ malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
dus
C
maar
D
en

Slide 10 - Quiz

Vul het ontbrekende signaalwoord in.

Ik wil graag een nieuwe fiets kopen,
........ dit kan niet want ik heb geen geld.
A
zoals
B
dus
C
maar
D
en

Slide 11 - Quiz

Vul het ontbrekende signaalwoord in.

We zijn nog geen achttien jaar,
......... we mogen nog geen alcohol kopen.
A
zoals
B
dus
C
maar
D
en

Slide 12 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
voorbeeld
echter
maar
ook
zo
daarnaast
zoals

Slide 13 - Drag question

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.

Slide 14 - Quiz

Welke zin is een tegenstelling?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer.
D
Ik lust fruit, snoep, kaas en erwtensoep.

Slide 15 - Quiz

In welke zin zie je het tekstverband
'voorbeeld' ?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer
D
Ik houd niet van fruit, maar veel meer van snoep.

Slide 16 - Quiz

Van alle grote planteneters, zoals olifanten, giraffen en gorilla’s, wordt bijna zestig procent met uitsterven bedreigd.

Het verband dat in deze zin staat is een.....
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling

Slide 17 - Quiz

Verder kunnen dolfijnen mooie gebeurtenissen onthouden, hebben ze zelfinzicht en voelen ze emotionele pijn. En hun hersenomvang is relatief groter dan die van de mens. Ook kunnen ze zo’n honderd woorden leren begrijpen. Daarbij gebruiken ze net als de chimpansee gereedschap, zoals schelpen om vissen mee te vangen.
Maar het allergrootste verschil met de apen: dolfijnen denken na over de toekomst.

Het verband tussen deze twee alinea's is een ..........
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling

Slide 18 - Quiz

Chimpansees werden lange tijd beschouwd als de meest intelligente soort van het dierenrijk. Ze communiceren met elkaar via taal, maar ook door middel van gezichtsuitdrukking en gebaren.
A
'maar ook' geeft een tegenstelling aan
B
'maar ook' geeft een opsomming aan

Slide 19 - Quiz

Lees de tekst

Slide 20 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 21 - Open question

Waarom wilde Ibrahim graag stage lopen in het buurthuis? Geef drie redenen.

Slide 22 - Open question

Noteer uit alinea 2
drie signaalwoorden.

Slide 23 - Open question

Welke twee activiteiten voerde Ibrahim op zijn stage uit?

Slide 24 - Open question

Noteer een tegenstelling uit alinea 4.

Slide 25 - Open question

Lees de tekst
Als je op de tekst klikt, 
kan je 'm vergroten.

Slide 26 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 27 - Open question

Welk verband volgt na de eerste zin van alinea 2?
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 28 - Quiz

Met welke verschillende kanten van het beroep maak je kennis tijdens een snuffelstage?

Slide 29 - Open question

Wat leer je niet tijdens een snuffelstage?

Slide 30 - Open question

Welke twee verbanden staan in alinea 3?

Slide 31 - Open question

Wat is het doel van een plaatsingsstage?

Slide 32 - Open question

Waarom hebben sommige scholen ook interne stages?

Slide 33 - Open question

Wat is het verband tussen de eerste en de tweede zin van alinea 6?
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 34 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Als je stage loopt in het vmbo, moet je aan verschillende zaken denken.
B
Hoe een stage in de praktijk ingevuld wordt, verschilt per opleiding.
C
In het vmbo kun je verschillende soorten stages lopen.

Slide 35 - Quiz