Lezen 2.3 2k

Welkom bij het vak Nederlands
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij het vak Nederlands

Slide 1 - Slide

Lezen hoofdstuk 3
In deze paragraaf herhaal je:
• de tekstdoelen informeren, overtuigen, activeren, amuseren;
• verwijswoorden.

In deze paragraaf leer je:
• de tekstdelen inleiding, kern en slot herkennen;
• de signaalwoorden herkennen die een voorbeeld aangeven.

Slide 2 - Slide

Herhalen

• de tekstdoelen informeren, overtuigen, activeren, amuseren;
• verwijswoorden.

Slide 3 - Slide

opdracht
lesboek A
vanaf blz. 108

2.3
maak opdracht 1 tot en met 5
timer
10:00

Slide 4 - Slide

opbouw van tekst

Slide 5 - Slide

Inleiding
Een tekst heeft verschillende onderdelen. De eerste alinea van de tekst is meestal de inleiding. De belangrijkste functie van de inleiding is om de aandacht te trekken van de lezer. De schrijver van tekst wil dat de lezer de rest van de tekst ook gaat lezen.

Een inleiding kan nog andere functies hebben, zoals:
• het onderwerp van de tekst noemen;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen;
• een korte samenvatting van de tekst geven.

Slide 6 - Slide

kern en slot
Na de inleiding komt de kern van de tekst. Dat is het langste onderdeel, want de kern van de tekst heeft vaak meerdere alinea’s. In de kern geeft de schrijver informatie over de verschillende deelonderwerpen van de tekst.

Na de kern kan er nog een slot van de tekst komen. Dit is meestal de laatste alinea. Het slot rondt de tekst af.
Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afronden:
• door een samenvatting te geven;
• door een tip te geven;
• door antwoord te geven op de vraag uit de inleiding.
Niet elke tekst heeft een slot. Een nieuwsbericht heeft meestal alleen een inleiding en een kern.

Slide 7 - Slide

opdracht
lesboek A
vanaf blz. 108

2.3
maak opdracht 6 tot en met 9
timer
10:00

Slide 8 - Slide

verwijswoorden
In de meeste teksten staan verwijswoorden. Dat zijn woorden die verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, en soms zelfs naar een hele zin.

Wil je weten waar een verwijswoord naar verwijst? Stel dan een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).
Voorbeeld:
De ijsvogel komt vooral af op schoon water. Hier zit hij vaak roerloos op zijn prooi te wachten. Die vangt hij door in het water te duiken.


Slide 9 - Slide

signaalwoorden
signaalwoorden die een tegenstelling aangeven. Bij een tegenstelling kloppen twee woorden of zinnen niet met elkaar of betekenen ze het tegenovergestelde.
Voorbeeld: De weerman voorspelde mooi weer, maar het regende pijpenstelen.
Tegenstelling: mooi weer – het regende pijpenstelen.





verband
signaalwoorden
opsomming
allereerst, ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, daarnaast, verder, vervolgens, tot slot
tegenstelling
maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie, een voorbeeld hiervan

Slide 10 - Slide

opdracht
lesboek A
vanaf blz. 108

2.3
maak opdracht 10 tot en met 12
timer
10:00

Slide 11 - Slide

opdracht
lesboek A
vanaf blz. 108

2.3
maak opdracht 13 tot en met 25
timer
10:00

Slide 12 - Slide