Lezen 2.3 2b

Welkom bij het vak Nederlands
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij het vak Nederlands

Slide 1 - Slide

Lezen hoofdstuk 2
Herhalen:
de tekstdelen inleiding, kern en slot herkennen;
wat verwijswoorden zijn.

In deze paragraaf leer je:
• de signaalwoorden herkennen die een tegenstelling aangeven;
• de signaalwoorden herkennen die een voorbeeld aangeven.

Slide 2 - Slide

Herhalen

• de tekstdelen inleiding, kern en slot herkennen;
• wat verwijswoorden zijn.

Slide 3 - Slide

opdracht
lesboek A
vanaf blz. 95

2.3
maak opdracht 1 tot en met 5
timer
10:00

Slide 4 - Slide

opbouw van tekst

Slide 5 - Slide

Inleiding
Een tekst heeft verschillende onderdelen. De eerste alinea van de tekst is meestal de inleiding. De belangrijkste functie van de inleiding is om de aandacht te trekken van de lezer. De schrijver van tekst wil dat de lezer de rest van de tekst ook gaat lezen.

Een inleiding kan nog andere functies hebben, zoals:
• het onderwerp van de tekst noemen;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen;
• een korte samenvatting van de tekst geven.

Slide 6 - Slide

kern en slot
Na de inleiding komt de kern van de tekst. Dat is het langste onderdeel, want de kern van de tekst heeft vaak meerdere alinea’s. In de kern geeft de schrijver informatie over de verschillende deelonderwerpen van de tekst.

Na de kern kan er nog een slot van de tekst komen. Dit is meestal de laatste alinea. Het slot rondt de tekst af.
Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afronden:
• door een samenvatting te geven;
• door een tip te geven;
• door antwoord te geven op de vraag uit de inleiding.
Niet elke tekst heeft een slot. Een nieuwsbericht heeft meestal alleen een inleiding en een kern.

Slide 7 - Slide

opdracht
lesboek A
vanaf blz. 95

2.3
maak opdracht 6 tot en met 9
timer
10:00

Slide 8 - Slide

signaalwoorden
signaalwoorden die een tegenstelling aangeven. Bij een tegenstelling kloppen twee woorden of zinnen niet met elkaar of betekenen ze het tegenovergestelde.
Voorbeeld: De weerman voorspelde mooi weer, maar het regende pijpenstelen.
Tegenstelling: mooi weer – het regende pijpenstelen.





verband
signaalwoorden
opsomming
allereerst, ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, daarnaast, verder, vervolgens, tot slot
tegenstelling
maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie, een voorbeeld hiervan

Slide 9 - Slide

signaalwoorden
Er zijn ook signaalwoorden die een voorbeeld aangeven. Een voorbeeld geeft uitleg. Door een voorbeeld weet je vaak meteen wat er bedoeld wordt:

Er zijn allerlei manieren om energie te besparen, zoals spaarlampen gebruiken, de verwarming een graadje lager zetten en niet te lang douchen.




verband
signaalwoorden
opsomming
allereerst, ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, daarnaast, verder, vervolgens, tot slot
tegenstelling
maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie, een voorbeeld hiervan

Slide 10 - Slide

Verwijswoorden
In de meeste teksten staan verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst. Soms verwijzen ze naar een hele zin.
Voorbeelden van verwijswoorden zijn: hij, hem, haar, het, zij, die, dit, dat, hier, daar.

Zo kom je erachter waar een woord naar verwijst: stel een vraag die begint met Wie, Wat, Waar of Welk(e).

Slide 11 - Slide

opdracht
lesboek A
vanaf blz. 95

2.3
maak opdracht 10 tot en met 22
timer
10:00

Slide 12 - Slide

Evaluatie
- Hoe was mijn werkhouding deze les?
- Heb ik alle vragen gesteld die ik had tijdens deze les?


Slide 13 - Slide

Huiswerk
- afmaken opdracht 1 tot en met 6 
- A4 lijntjesschrift mee volgende les
- leesboek mee volgende les

Slide 14 - Slide