* herhaling
* opsomming (met climax)
* Tegenstelling
* Eufemisme (verzachtende manier van vertellen, niet spottend)
* Hyperbool (overdrijving)
* Understatement (afzwakking, wel spottend)
* Ironie (licht spottend, tegenovergestelde vaak van wat bedoeld wordt)
* Sarcasme (harde spot)
* Pleonasme (witte sneeuw, glad ijs)
* Tautologie (schots en scheef, pracht en praal)
* Retorische vraag (geen antwoord nodig)