Grammatica: zinsbouw 4B

Zinnen maken
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinnen maken

Slide 1 - Slide

Zinnen maken
Vraag
Wat voor soort zin heb je de vorige les gemaakt?
Denk 15 seconden in stilte na.
Bespreek het met de klasgenoot naast je.

Slide 2 - Slide

Zinnen maken
Vragen met de persoonsvorm
aan het begin
2-1-3-zinnen

Slide 3 - Slide

Programma
1) Uitleg
2) Oefeningen maken in LessonUp.
3) In tweetallen oefening 33 maken in je werkboekje.
4) Exit ticket maken.

Slide 4 - Slide

Doelen
1)  Je kunt zinsdelen herkennen.
2)  Je kunt 2-1-3-vragen maken met A2-woorden
      of B1-woorden.

Slide 5 - Slide

Doel: je kunt zinsdelen in een vraag herkennen.
Uitleg
Een hoofdzin bestaat uit zinsdelen. 
Een zinsdeel is één woord of
een groep woorden die bij elkaar horen



Slide 6 - Slide

Doel: je kunt vragen maken met de persoonsvorm aan het begin (2-1-3-zinnen).
Uitleg
De persoonsvorm (pv) is een zinsdeel.
Het onderwerp (ond) is ook een zinsdeel.
In een vraag staan de persoonsvorm 
en het onderwerp naast elkaar.
In een vraag zonder vraagwoord aan het begin,
komt de persoonsvorm op de eerste plaats.

Slide 7 - Slide

Doel: Je kunt zinsdelen in een vraag herkennen.
Uitleg
Het onderwerp (ond) = 1
De persoonsvorm (pv) = 2
Een ander zinsdeel (az) = 3
Voorbeeld

Zijn
alle leerlingen
vandaag
in de klas?
2 persoonsvorm
1 onderwerp
3 ander zinsdeel
(wanneer) (tijd)
3 ander zinsdeel (waar) (plaats)

Slide 8 - Slide

Doel: je kunt vragen maken met de persoonsvorm aan het begin (2-1-3-zinnen).

Voorbeelden




De tijd, manier en plaats kunnen ook in een andere volgorde staan.
Gaat
de leerling
vandaag
met de bus
naar school?
2 pv
1 ond
3 az (wanneer)
   (tijd)
3 az (hoe)
   (manier)
3 az (waar)
   (plaats)

Slide 9 - Slide

Doel: je kunt zinsdelen in een vraagzin herkennen.
Opdracht
Hoeveel zinsdelen zie je? Tel de zinsdelen. Klik op het goede antwoord.

Slide 10 - Slide

Gaat de leerling vandaag op de fiets naar school?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 11 - Quiz

Zijn alle leerlingen nu aanwezig?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 12 - Quiz

Doel: je kunt 2-1-3-vragen maken.
Opdracht
Maak vraagzinnen met de persoonsvorm aan het begin
(2-1-3-vragen).
Sleep de woorden naar de goede plaats.

Slide 13 - Slide

2 pv
1 ond
3 az
(wanneer)
3 az
(wie)
3 az
(waar)
haar dochter
de moeder
naar het sportveld
straks
brengt

Slide 14 - Drag question

2 pv
1 ond
3 az

3 az

3 az

met haar vriendin
in het park
rent
het meisje
drie keer per week

Slide 15 - Drag question

Vragen?
1) Je kunt zinsdelen in een vraag herkennen.
2) Je kunt vragen maken met de persoonsvorm aan het begin (2-1-3-zinnen).

Heb je nog vragen?

Slide 16 - Slide

Opdracht  Maak samen oefening 41 in je werkboekje.
Met wie? Maak de oefening met de klasgenoot naast je. 
Hoe? Bedenk om de beurt een vraag met een A2-woord of B1-woord. Bespreek de vraag. Schrijf dezelfde vraag op. 
Succescriteria? 1) Je maakt 3-2-1 vragen en 1-2-3-vragen. 2) De betekenis van de zin klopt. 
Tijd? ____ minuten. Hulp? De docent loopt rondes.
Klaar? Bedenk extra vragen en schrijf die op de achterkant.
Controle? Lever het werkboekje in. De docent kijkt het na.

Slide 17 - Slide

Terugkijken naar de doelen
1) Je kunt zinsdelen in een vraag herkennen.
2) Je kunt vragen maken met de persoonsvorm aan het begin (2-1-3-zinnen).
Vraag
Wat is de volgorde in een 2-1-3-zin?
Denk hier in stilte over na (15 seconden).
Bespreek het met de klasgenoot naast je (15 seconden).

Slide 18 - Slide

Exit ticket
Maak de exit ticket.
Bedenk een:
1-2-3-zin;
3-2-1-zin;
2-1-3-vraag.
Let op! Gebruik steeds dezelfde zinsdelen.

Slide 19 - Slide

Ik kan zinsdelen herkennen.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 20 - Quiz

Ik kan 2-1-3-zinnen maken.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 21 - Quiz