Wat? Maak de volgende oefeningen: __________________.
Met wie? Werk samen met de klasgenoot naast je.
Hoe? Lees om de beurt een zin en geef antwoord.
Praat samen. Je moet hetzelfde antwoord opschrijven.
Hulp? De docent loopt rondes.
Tijd? ____ minuten.
Klaar?