Grammatica: zinsbouw 1 (herhaling)

Zinsbouw
Hoofdzinnen
1-2-3-zinnen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsbouw
Hoofdzinnen
1-2-3-zinnen

Slide 1 - Slide

Doelen
1)  Je kunt zinsdelen herkennen.
2)  Je kunt 1-2-3-zinnen maken.

Slide 2 - Slide

Doelen  1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.

Uitleg zinsdelen
Een hoofdzin bestaat uit zinsdelen. 
Een zinsdeel is één woord of
een groepje woorden die bij elkaar horen.



Slide 3 - Slide

Doelen  1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.
Uitleg
De persoonsvorm (pv) is een zinsdeel.
Het onderwerp (ond) is ook een zinsdeel.
In een hoofdzin staan de persoonsvorm
en het onderwerp altijd naast elkaar.
In een hoofdzin komt de persoonsvorm
bijna altijd op de tweede plaats.

Slide 4 - Slide

Doelen  1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.
Uitleg
Het onderwerp = 1,  de persoonsvorm = 2
een ander zinsdeel = 3
Voorbeeld

Het meisje
gaat
naar de zee.
1 (onderwerp)
2 (persoonsvorm)
3 (ander zinsdeel)
   (waar)

Slide 5 - Slide

Doelen 1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.
Voorbeelden

Het meisje
gaat
morgen
naar de zee.
1 (ond)
2 (pv)
3 (az) (wanneer)
3 (az) (waar)
Ze
gaat
morgen
op de fiets
naar de zee.
1 (ond)
2 (pv)
3 (az) (wanneer)
3 (az) (hoe)
3 (az) (waar)

Slide 6 - Slide

Doelen 1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.
Volgorde in een 1-2-3-zin



De andere zinsdelen kunnen ook
in een andere volgorde staan.




onderwerp
persoonsvorm
wanneer
hoe / met wie
waar
1
2
3
3
3

Slide 7 - Slide

Doelen 1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.
Opdracht
Maak 1-2-3-zinnen. 
Sleep de woorden naar de goede plaats.

Slide 8 - Slide

1 ond
2 pv
3 az
(waar)
het meisje
in een leuk huis
woont

Slide 9 - Drag question

1 ond
2 pv
3 az
(waar)
het huis
is
dichtbij de zee

Slide 10 - Drag question

1 ond
2 pv
3 az
(met wie)
3 az
(waar)
ze
in het huis
met haar familie
woont

Slide 11 - Drag question

1 ond
2 pv
3 az
(wanneer)
3 az
(met wie)
3 az
(waar)
met haar vrienden
ze
naar de zee
elk weekend
gaat

Slide 12 - Drag question

Doelen 1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.
Opdracht
Tel de zinsdelen.
Typ een getal.

Slide 13 - Slide

Tel de zinsdelen. Typ een getal.

Ze gaat zondag met haar familie naar de zee.

Slide 14 - Open question

Doelen 1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.
Opdracht
Typ de zinsdelen onder elkaar. Typ ook de hoofdletter en de punt.
Voorbeeld: De jongen loopt in het park.
De jongen
loopt
in het park.

Slide 15 - Slide

Typ de zinsdelen onder elkaar. Typ ook een hoofdletter aan het begin en een punt aan het eind.
Ze gaat zondag met haar familie naar de zee.

Slide 16 - Open question

Opdracht
Wat? Maak de volgende oefeningen: __________________.
Met wie? Werk samen met de klasgenoot naast je.
Hoe? Lees om de beurt een zin en geef antwoord.
Praat samen. Je moet hetzelfde antwoord opschrijven.
Hulp? De docent loopt rondes. 
Tijd? ____ minuten.
Klaar? 

Slide 17 - Slide

Vragen?
1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.

Heb je nog vragen?

Slide 18 - Slide

Opdracht
Ga in een kring staan.
We gaan samen een tekst maken.
Noem om de beurt een zinsdeel.

Slide 19 - Slide

Terugkijken naar de doelen
1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt 1-2-3-zinnen maken.

Vraag
Wat is de volgorde in een 1-2-3-zin?
Denk hier in stilte over na (halve minuut).
Bespreek het met de klasgenoot naast je (halve minuut).

Slide 20 - Slide

Ik kan zinsdelen herkennen.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 21 - Quiz

Ik kan een 1-2-3-zin maken.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 22 - Quiz