toetsles thema2 gezondheid

Toets les thema2 
gezondheid
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Toets les thema2 
gezondheid

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
We doorlopen alle onderdelen van dit thema kort!
Daarna zijn jullie helemaal klaar voor de toets! 

Slide 2 - Slide

H1 woordenschat
Welke woorden ken je nog?

Er komen nu een paar meerkeuzevragen!

Slide 3 - Slide

Welk woord is weg?
Ik ga naar de dokter voor een..............
A
Bijsluiter
B
Behandeling
C
Conditie
D
Eetpatroon

Slide 4 - Quiz

Hoe fit je bent noemen we ook wel...
A
Je blessure
B
Je behandeling
C
Je conditie
D
Je eetpatroon

Slide 5 - Quiz

Wat is dit?
A
een apotheek
B
een behandeling
C
het recept
D
de conditie

Slide 6 - Quiz

Wat je van iemand kan zeggen die veel sport 
gezondheid 
Eetpatroon 
blessure 
sportief 
Hoe het met je lichaam gaat
Wat je eet en op welk moment van de dag
pijn die ontstaan is door bewegen en sporten

Slide 7 - Drag question

De zorg die je krijgt om weer beter te worden
A
Een bijsluiter
B
Een behandeling
C
Een blessure
D
De apotheek

Slide 8 - Quiz

Een briefje of bericht van de dokter waarop staat welk medicijn je moet krijgen
A
De apotheek
B
De vitamine
C
Het recept
D
De behandeling

Slide 9 - Quiz

De informatie die je krijgt bij een medicijn. Bijvoorbeeld: hoe je het moet gebruiken
A
Conditie
B
De behandeling
C
Bijsluiter
D
Sportief

Slide 10 - Quiz

Vergelijkingen
Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Worden de volgende zinnen letterlijk *(dus echt zo!) of figuurlijk bedoeld?? 

Slide 11 - Slide

De vergelijking met dieren
  • Die man gedraagt zich echt als een beest! 
  • De jongens leken net een een kudde dieren.  
  • Die man is zo sterk als een leeuw
  • Jij bent zo rood als een kreeft ! 

Slide 12 - Slide

Meneer Sam is zo sterk als een paard !
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 13 - Quiz

Juf Marjolein is zo sloom als een slak !
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 14 - Quiz

Wil jij even goed opletten als ik weg ben?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 15 - Quiz

H2 Lezen

Slide 16 - Slide

Je ziet snel waar een tekst over gaat: 

als je.....
kijkt naar de :
- TITEL 
- TUSSENKOPJES
- AFBEELDING + BIJSCHRIFT
- BRON

Slide 17 - Slide


Tekst en afbeeldingen


Hoe heet het stukje tekst ONDER een foto? 

Slide 18 - Slide

Wat is de titel van deze tekst?

Slide 19 - Slide

Hoeveel tussenkopjes heeft deze tekst?

Slide 20 - Slide

Luisteren
- Voor informatie 
- Voor je plezier
- Voor informatie én plezier 



Slide 21 - Slide

Filmpje:
Waarom kijkt iemand naar het volgende filmpje? 

 A. Voor plezier
B.  Voor informatie
-C. Voor informatie en plezier

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Werkwoorden
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt

Slide 24 - Slide

Wat is een werkwoord?
A
Televisie
B
Gamen
C
Koelkast
D
Playstation

Slide 25 - Quiz

Wat is een werkwoord?
A
Huisje
B
Huis
C
Huizen
D
Verhuizen

Slide 26 - Quiz

Wat is een werkwoord?
A
Muis
B
Muismat
C
Piepen
D
Muizen

Slide 27 - Quiz

Tegenwoordige tijd
Tegenwoordig betekent nu...

De afkorting die we gebruiken:
OTT = tegenwoordige tijd




Slide 28 - Slide

Verleden tijd
* Verleden tijd zijn gebeurtenissen die al zijn gebeurd.
Bijvoorbeeld:
* Gisteren nam ik een appel
* Opa bezeerde zijn hand.



NU 
( tegenwoordige tijd
Verleden tijd 
( geweest) 
toen
gisteren
vorige week

Slide 29 - Slide


Jij leert hard voor de toets
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 30 - Quiz


Gisteren liep Karin met haar hoofd tegen een boom
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 31 - Quiz

Schrijven
Lijstjes maken.
Waarom maken mensen soms een lijstje? 


Slide 32 - Slide

Spreekregels

Ga rechtop staan of zitten

- rug recht
- duw je schouders iets naar achteren
- Sta je? zet je benen iets uit elkaar zodat je stevig staat

Slide 33 - Slide

Kijk de ander aan!

Slide 34 - Slide

Iemand aankijken is een spreekregel.
Wat is nog meer een spreekregel?
A
Rustig praten
B
Spreek de woorden duidelijk uit
C
Hard genoeg praten
D
A, B en C zijn goed

Slide 35 - Quiz

Formeel taalgebruik
Je praat met de U-VORM:
'mevrouw, mag ik u vragen om.. 

Je gebruikt iemands achternaam:
' mevrouw Jansen, mag ik u vragen om.. '

Je gebruikt nette en beleefde taal 
Goedemiddag in plaats van hoi

Slide 36 - Slide

Informeel taalgebruik
Een gesprek met vrienden/ familie of bekenden 

- je spreekt met ' je' 
hoi, wil je Uno met mij spelen?

Er zijn niet veel regels over informeel taalgebruik 
 maar respectvol zijn is wel belangrijk 


Slide 37 - Slide

Hallo, kom je gamen?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 38 - Quiz

Goedemiddag, wilt u koffie?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 39 - Quiz

Tips tijdens de toets
1. Lees ALTIJD !!!eerst rustig de vraag voordat je antwoord geeft.

2. Controleer je antwoord

3. Weet je iets niet? Kijk dan eerst naar de antwoorden die in ieder geval NIET kunnen ( soms helpt dat)

Slide 40 - Slide

Klaar voor de toets!! 
morgen !!

Slide 41 - Slide