2.1 - Week 38 - WWS 4 - Verleden tijd

ZRGVEPL419AK
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
- Herhaling van vorige week:
Regels tegenwoordige tijd
Regels verleden tijd
- Quiz
- Opdrachten werkboek & online

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt), schrijf je altijd met een -t, als je een t-klank hoort.

Stap 1:  Staat het werkwoord in de tt?
Stap 2: Ja? gebruik dan een -t


Slide 3 - Slide

Voorbeeld:
De jongen loopt naar school.
Vandaag gebeurt er iets leuks.
Anna heeft prachtige ogen.
Mijn oma bestelt appeltaart met slagroom.


Slide 4 - Slide

Truc:
Vul in plaats van het werkwoord dat je moet invullen, het woord "smurfen" of "lopen" in.

Kijk maar eens hoe dit werkt:

Slide 5 - Slide

"smurfen"
Ik vind dat een slim meisje.
Ik smurf dat een slim meisje.

Hij wordt volgende week 16 jaar.
Hij smurft volgende week 16 jaar.

Wat gebeurt hier?

Slide 6 - Slide

"Smurfen"
Het vliegtuig landt 45 minuten eerder.
Het vliegtuig smurft 45 minuten eerder.

Die wond bloedt wel heel erg.
Die wond smurft wel heel erg.

Vind jij dat een leuke serie?
Smurf jij dat een leuke serie?

Slide 7 - Slide

Verleden tijd
- Sterke werkwoorden
- Zwakke werkwoorden

Slide 8 - Slide

Gebruiksaanwijzing 't ex-kofschip

Stap 1: Kijk naar het hele werkwoord

Stap 2: Haal -en van het hele werkwoord af
Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt

Stap 4: Staat deze letter in 't ex-kofschip?

Stap 5: Ja? dan eindigt het ww in de vt op een -t
                Nee? dan eindigt het ww in de vt op een -d

Slide 9 - Slide

Voorbeeld:


Stap 1: lachen                               Stap 1: verven
Stap 2: lach                                    Stap 2: verv
Stap 3: h                                          Stap 3: v
Stap 4: ja                                         Stap 4: nee
Stap 5: lachte                               Stap 5: verfde/geverfd

Slide 10 - Slide

Let op :

Als de stam van een zwak werkwoord in de tt eindigt op een -t of een -d, dan komt er in de vt nog een extra -t of -d bij. Kijk maar eens:


pest-pestte-pestten              bloed-bloedde-bloedden

praat-praatte-praatten         land-landde-landden

vlucht-vluchtte-vluchtten   antwoord-antwoordde-antwoordden




Slide 11 - Slide

Dus...
1. Tegenwoordige tijd   
ik = stam       
ander = stam + t       
meervoud = hele werkwoord


Slide 12 - Slide

Dus...
2. Verleden tijd
- sterk werkwoord = klank verandert (ik loop, ik liep)
- zwak werkwoord = 't ex-kofschip wel?   + te / ten
                                                                         niet?  + de / den

Slide 13 - Slide

Misschien is het van belang dat je iets aan je werkhouding .... (veranderen)
(tegenwoordige tijd)
A
veranderd
B
verandert
C
veranderdt
D
veranderde

Slide 14 - Quiz

Hij ...... (verwachten) dat hij geslaagd was toen we hem belden.
(verleden tijd)
A
verwacht
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachd

Slide 15 - Quiz

Je .... (betekenen) alles voor haar.
(tegenwoordige tijd)
A
betekend
B
betekende
C
betekent
D
betekendt

Slide 16 - Quiz

Bo .... (skippen) het artikel.
(verleden tijd)
A
skipte
B
skipde
C
skipt
D
skipd

Slide 17 - Quiz

Eigenlijk is het wel vreemd dat u mij altijd van alles ..... (verbieden).
(tegenwoordige tijd)
A
verbied
B
verbiedde
C
verbiedt
D
verbood

Slide 18 - Quiz

Wie .... (vertellen) er dadelijk
een leuke grap?
(verleden tijd)
A
vertelt
B
verteld
C
vertelde
D
verteldt

Slide 19 - Quiz

MAKEN
Ik ........ mijn huiswerk gisteren al.
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 20 - Quiz

HALEN
Jij ........... net op tijd de finish!
(verleden tijd)
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 21 - Quiz

GRENZEN
Het huis ..... aan het bos
A
grenst
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 22 - Quiz


Marianne .............. (bereiden) gister een
heerlijke vegetarische maaltijd.
A
bereid
B
bereidt
C
bereit
D
bereidde

Slide 23 - Quiz

Het kampvuur ... (branden)
nog zachtjes.
A
branden
B
brandt
C
brant
D
brand

Slide 24 - Quiz

Jay ... (rijden) met zijn auto naar het zijn werk.
A
rijden
B
rijd
C
reed
D
rijdt

Slide 25 - Quiz

Waarom ... (vinden) je het moeilijk?
A
vint
B
vind
C
vindt
D
vinden

Slide 26 - Quiz

Yara ... (kleden) zich altijd heel opvallend.
A
kleet
B
kleed
C
kleedt

Slide 27 - Quiz

doden
De leeuw ..... vorige week het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodt

Slide 28 - Quiz

liften
De jongens ..... vorige maand naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 29 - Quiz

Wat had er af moeten zijn?
ONLINE:
Tegenwoordige tijd
oefening 1 -5 

Verleden tijd 
oefening 1 t/m 5

Slide 30 - Slide

Voor de volgende les moet onderstaand werk allemaal gemaakt zijn! 
WERKBOEK 
Tegenwoordige tijd - opdracht 1 t/m 7
Verleden tijd - opdracht 8 t/m 12

ONLINE:
Tegenwoordige tijd - oefening 1 t/m 5
Verleden tijd - oefening 1 t/m 5

Slide 31 - Slide