Herhaling 4.7 (enkelvoudige en samengestelde zinnen) en start 4.8 (voegwoord)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Wat is het verschil? 

Herhaling par. 4.7 (blz. 55)

Ik ga elke dag naar mijn oma.

Ik ga elke dag naar mijn oma omdat ze alleen is.

Hoe herken je een hoofdzin?

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige zin > 1 persoonsvorm en 1 onderwerp

Enkelvoudige zin > wordt ook wel een hoofdzin genoemd

Hoofdzin > in een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar (er kan niks tussen staan)

Ik ga elke dag naar school. 

Jasmijn heeft haar diploma gehaald. 

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Samengestelde zin > heeft meer dan 1 persoonsvorm

Samengestelde zin > hoofdzin + hoofdzin 

Ik ga elke dag naar school en mijn moeder gaat elke dag naar haar werk.

Mijn nichtje is heel blij want ze is vandaag jarig.  

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Samengestelde zin > heeft meer dan 1 persoonsvorm

Samengestelde zin > hoofdzin + bijzin

Ik ga elke week sporten omdat ik daar energie van krijg.

Mijn nichtje is heel blij omdat ze vandaag jarig is.

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Samengestelde zin > heeft meer dan 1 persoonsvorm

Samengestelde zin > hoofdzin + hoofdzin + bijzin

Ik tennis twee keer in de week en Max voetbalt een keer in de week omdat hij daar energie van krijgt.

.

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Samengestelde zin > heeft meer dan 1 persoonsvorm

Samengestelde zin > bijzin + bijzin + hoofdzin

Terwijl mijn nichtje taart eet, omdat ze jarig is, pak ik

voor iedereen koffie of thee.

Hoe vind je de hoofdzin en de bijzin?

Een bijzin kan niet zonder de hoofdzin staan, want dan is de zin nog niet af. De zin 'omdat ze jarig is' kan niet zonder de hoofdzin ergens staan.

(Terwijl mijn nichtje taart eet), omdat ze jarig is, (pak ik

voor iedereen koffie of thee)

Je moet nu vertrekken als je de trein nog wilt halen.
Dit is een:

1. samengestelde zin
2. enkelvoudige zin

Ze wil graag op het vwo blijven.
Dit is een:

1. samengestelde zin
2. enkelvoudige zin

Voordat ze naar school gaat, eet ze een flink ontbijt.
Deze zin bestaat uit:

1. hoofdzin + hoofdzin
2. bijzin + bijzin
3. bijzin + hoofdzin
4. hoofdzin + bijzin

Morgen ga ik tennissen, als het niet te hard regent.
Deze zin bestaat uit:

1. hoofdzin + hoofdzin
2. bijzin + bijzin
3. bijzin + hoofdzin
4. hoofdzin + bijzin

Omdat Fien coronaklachten heeft, mag ze niet naar school.
Deze zin bestaat uit:

1. hoofdzin + hoofdzin
2. bijzin + bijzin
3. bijzin + hoofdzin
4. hoofdzin + bijzin

Voegwoord (par. 4.8, blz. 61)

Een voegwoord verbindt twee zinsdelen of twee zinnen met elkaar. 

Ik ga elke dag naar school en mijn moeder gaat elke dag naar haar werk.

Mijn nichtje is heel blij want ze is vandaag jarig.  

Welkom! 

Start met lezen in je nieuwe (!) leesboek

Wat is het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde zin?

Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin?

Voegwoord (par. 4.8, blz. 61)

Een voegwoord verbindt twee zinsdelen of twee zinnen met elkaar: 

1. twee zinsdelen: Wij hebben thuis een kat en een hond 

Voegwoord (par. 4.8, blz. 61)

Een voegwoord verbindt twee zinsdelen of twee zinnen met elkaar: 

2. hoofdzin + hoofdzin:  Ga jij vandaag sporten of heb je geen zin? 

Voegwoord (par. 4.8, blz. 61)

Een voegwoord verbindt twee zinsdelen of twee zinnen met elkaar: 

3. hoofdzin + bijzin: Ik verwacht dat ik een goed cijfer voor de volgende repetitie haal.  

Wat is het voegwoord in deze zin?
Hij wil graag weten of hij de toets goed gemaakt heeft.

1. wil
2. graag
3. of
4. In deze zin zit geen voegwoord.

Hij wil graag weten of hij de toets goed gemaakt heeft.
Dit is een...

1. hoofdzin + bijzin
2. hoofdzin + hoofdzin
3. bijzin + hoofdzin
4. alleen een hoofdzin

Wat is het voegwoord in deze zin?
Toen ik jarig was, kreeg ik van iedereen veel cadeaus.

1. toen
2. was
3. kreeg
4. In deze zin zit geen voegwoord.

Wat is het voegwoord in deze zin? Alle leerlingen van deze school hebben dit jaar zes weken zomervakantie.

1. alle
2. deze
3. dit
4. In deze zin zit geen voegwoord.

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 

(par. 4.8, blz. 60)

Weet je het nog? 

Maak een zin met daarin een persoonlijk én een bezittelijk voornaamwoord.

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 

(par. 4.8, blz. 60)

Een persoonlijk voornaamwoord (psv) verwijst meestal naar één of twee personen, dingen of begrippen. 

Ik vraag hem om geld. 

Gaan jullie mee met mij? 

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 

(par. 4.8, blz. 60)

Een bezittelijk voornaamwoord (bzv) geeft aan van wie iets is. Het staat meestal vóór een zelfstandig naamwoord.

Dat is jouw boek. 

Heeft u uw handtekening al gezet? 

Ik vraag om hun toestemming.

De gestolen fiets was van mij.

Deze zin bevat een...

1. persoonlijk voornaamwoord (psv)
2. bezittelijk voornaamwoord (bzv)

Zijn grootste hobby is tekenen.

Deze zin bevat een...

1. persoonlijk voornaamwoord (psv)
2. bezittelijk voornaamwoord (bzv)

We zijn gisteren met je broer naar zijn nieuwe huis wezen kijken.
Deze zin bevat...

1. één psv, één bzv
2. twee psv, één bzv
3. één psv, twee bzv
4. drie psv

Aan de slag

Maak opdracht 1 t/m 10 (blz. 60 e.v.) Opdracht 8 mag je overslaan! 

Nog moeite met enkelvoudige en samengestelde zinnen en/of het voegwoord? Oefen met 'Versterk jezelf'!

Klaar? Ga dan verder met paragraaf 4.9 (blz. 66 t/m 72) 

Repetitie H4 

woensdag 25 mei