Ik kan de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd op -d en -dt correct spellen.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Doel van deze les:
Ik kan de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd op -d en -dt correct spellen.
Slide 1 - Slide
Wat gaan we deze les doen?
Wat weet je al?
Uitleg Spelling ww H3 - pvtt
Zelf aan de slag!
Slide 2 - Slide
Wat weet je al?
Pak pen en papier. Schrijf de correcte vorm op.
De leerling-verpleegster ... (verbinden) de wond zo zorgvuldig mogelijk.
Na een moeizaam begin ... (werken) Maurice nu hard voor een mooi cijfer.
... (vertrouwen) jij Era jouw nieuwe spijkerjack toe?
Morgen ... (worden) jij om 9.00 uur verwacht bij de orthodontist.
Slide 3 - Slide
Startopdracht (antwoorden)
Pak pen en papier. Schrijf de correcte vorm op.
De leerling-verpleegster verbindt de wond zo zorgvuldig mogelijk.
Na een moeizaam begin werktMaurice nu hard voor een mooi cijfer.
Vertrouw jij Era jouw nieuwe spijkerjack toe?
Morgen word jij om 9.00 uur verwacht bij de orthodontist.
Tip: gebruik smurfen of lopen
Slide 4 - Slide
H3 Spelling WW - persoonsvorm tegenwoordige tijd
Bij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (pvtt) hoor je vaak niet of je het werkwoord met een -d of met -dt schrijft. Het klinkt immers hetzelfde. De regel is als volgt:
Bij ik of jij achter het ww schrijf je alleen de ik-vorm: ik raad - hij raadt
Bij jij voor het ww en hij, zij, u en het schrijf je ik-vorm + t: vind jij - zij vindt
Tip: Vul het werkwoord 'lopen' of 'smurfen' in op de plaats van het oorspronkelijke ww en je hoort of je een -t moet schrijven.
Slide 5 - Slide
Persoonsvorm > T.T.
> V.T.
Geen persoonsvorm
1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Slide 6 - Slide
H3 Spelling WW - persoonsvorm tegenwoordige tijd
Vergelijk met 'lopen'!
De ik-vorm van lopen is loop.
De ik-vorm van antwoorden is antwoord.
De ik-vorm van sparen is spaar.
ik loop - ik antwoord - ik spaar
loop jij? - antwoord jij? - spaar jij?
jij loopt - jij antwoordt - jij spaart
hij loopt - hij antwoordt - hij spaart
loopt hij? - antwoordt hij? - spaart hij?
Slide 7 - Slide
H3 Spelling WW - persoonsvorm tegenwoordige tijd
-d of - dt?
-'dt' kan nooit (!!!!!)als er in het hele werkwoord geen d zit
jijverbouwdt is dus fout!!!!
Want: hele ww is verbouwen
-en eraf + t = jij verbouwt (tt)
Slide 8 - Slide
-dt kan dus alleen bij woorden waar al een -d in zit (maar niet altijd!)
- branden
- laden
- worden
Wat gebeurt er als jij achter de pv komt?
Ik
Jij (ervoor)
Hij
brand
brandt
brandt
laad
laadt
laadt
word
wordt
wordt
smurf
smurft
smurft
Dit kan verwarren of verduidelijken: je schrijft dus een ww niet met -dt maar je zet een -t achter de ik-vorm.
H3 Spelling WW - persoonsvorm tegenwoordige tijd
Slide 9 - Slide
Persoonsvorm > T.T.
> V.T.
Geen persoonsvorm > voltooid deelwoord ('t ex-Kofschip)
> bijvoeglijk naamwoord (zo kort mogelijk)
> onvoltooid deelwoord ( hele ww + -d)
> gebiedende wijs (ik-vorm)
> infinitief (hele ww)
1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: veranderen van tijd
Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)
Slide 10 - Slide
Oefenen
Slide 11 - Slide
Jeroen (worden) bijna 14 jaar.
A
word
B
wordt
Slide 12 - Quiz
(worden) Jeroen bijna 14 jaar?
(tip: vervang door lopen of smurfen)
A
word
B
wordt
Slide 13 - Quiz
Hij (bevrijden) de orka uit het dolfinarium.
A
bevrijd
B
bevrijdt
Slide 14 - Quiz
(bevrijden) hij de orka uit het dolfinarium?
A
bevrijd
B
bevrijdt
Slide 15 - Quiz
(bevrijden) jij de orka uit het dolfinarium?
A
bevrijd
B
bevrijdt
Slide 16 - Quiz
Jij (laden) mijn telefoon op.
A
laad
B
laadt
Slide 17 - Quiz
(antwoorden) jij voor zijn beurt?
A
antwoord
B
antwoordt
Slide 18 - Quiz
Persoonsvorm > T.T.
> V.T.
Geen persoonsvorm > voltooid deelwoord ('t Kofschip)
> bijvoeglijk naamwoord (zo kort mogelijk)
> onvoltooid deelwoord ( hele ww + -d)
> gebiedende wijs (ik-vorm)
> infinitief (hele ww)
1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: veranderen van tijd
Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)
Slide 19 - Slide
Check:
Schrijf het juiste antwoord op:
1. (verbranden) je vader zijn rommel?
2. Ik (raden) je aan goed te leren voor de toets.
3. Hij (melden) zich bij de balie van het gemeentehuis.
4. (landen) het vliegtuig op de polderbaan?
5. (vermoeden) jij onrecht?
Slide 20 - Slide
Check (antwoorden):
Schrijf het juiste antwoord op:
1. Verbrandt je vader zijn rommel?
2. Ik raad je aan goed te leren voor de toets.
3. Hij meldt zich bij de balie van het gemeentehuis.