Dates and Times

Dates and Times 

Quiz
1 / 31
next
Slide 1: Slide
engMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dates and Times 

Quiz

Slide 1 - Slide

Round 1: Time

Slide 2 - Slide

Welk voorzetsel gebruiken we in het Engels om tijd aan te geven?
(....... 10:30.)
A
on
B
in
C
of
D
at

Slide 3 - Quiz

Vertaal naar het Engels:
Het is 08:30.

Slide 4 - Open question

Vertaal naar het Engels:
Het is 12:45.

Slide 5 - Open question

Vertaal naar het Engels:
Het is 10:15.

Slide 6 - Open question

Vertaal naar het Engels:
Het is 14:04.

Slide 7 - Open question

Vertaal naar het Engels:
Het is 17:36.

Slide 8 - Open question

Round 2: Numbers

Slide 9 - Slide

Vertaal naar het Engels:
tweede
A
twoth
B
second
C
seconth
D
two

Slide 10 - Quiz

Vertaal naar het Engels:
vijfde
A
fiveth
B
fivth
C
fifth
D
five

Slide 11 - Quiz

Vertaal naar het Engels:
14e
A
forteenth
B
fourteenth
C
fourteenst
D
fourteen

Slide 12 - Quiz

Vertaal naar het Engels:
31e
A
thirtieth-first
B
thirtyfirst
C
thirtiethfirst
D
thirty-first

Slide 13 - Quiz

Vertaal naar het Engels:
23e
A
twenty-third
B
twentythird
C
twenty-thirth
D
twentythirth

Slide 14 - Quiz

Vertaal naar het Engels:
12e

Slide 15 - Open question

Vertaal naar het Engels:
15e

Slide 16 - Open question

Round 3: Days and Months

Slide 17 - Slide

Welk voorzetsel gebruiken we in het Engels om aan te geven op welke dag iets is?
(We're going ....... Thursday.)
A
on
B
in
C
of
D
at

Slide 18 - Quiz

Vertaal naar het Engels:
dinsdag

Slide 19 - Open question

Vertaal naar het Engels:
Woensdag

Slide 20 - Open question

Vertaal naar het Engels:
Zaterdag

Slide 21 - Open question

Vertaal naar het Engels:
juli

Slide 22 - Open question

Welk voorzetsel gebruiken we in het Engels aan te geven in welke maand iets is?
(I'm going ...... January.)
A
on
B
in
C
of
D
at

Slide 23 - Quiz

Round 4: Dates

Slide 24 - Slide

Hoe schrijf je 14/09 in het Engels?
A
14 September
B
14th September
C
14 september
D
September 14th

Slide 25 - Quiz

Hoe schrijf je 04/04 in het Engels?
A
April the fourth
B
Four of April
C
the fourth of April
D
April fourth

Slide 26 - Quiz

Vertaal en schrijf voluit:
donderdag 07/01

Slide 27 - Open question

The end!
Nou, nog twee vraagjes dan...

Slide 28 - Slide

Even checken!
Snap je nu hoe het zit met de tijden in het Engels?
A
Ja! :)
B
Nee... :(

Slide 29 - Quiz

Snap je nu hoe het zit met het opschrijven van data in het Engels?
A
Ja! :)
B
Nee... :(

Slide 30 - Quiz

Dates and Times 

Quiz

Slide 31 - Slide