Hfd3-les3

Niels + Rick
Naomi + Laura
Viggo + Ismail
Noura + Jackie
Amy + Renate
Martijn + Liam
Elisa + Kirsten
Floris + Sjoerd

Huub + Jeffrey
Nynke + Nikki
Eddy + Thomas
Jake + Daan
Bord
A3X
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Niels + Rick
Naomi + Laura
Viggo + Ismail
Noura + Jackie
Amy + Renate
Martijn + Liam
Elisa + Kirsten
Floris + Sjoerd

Huub + Jeffrey
Nynke + Nikki
Eddy + Thomas
Jake + Daan
Bord
A3X

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Mind map

Huiswerk deze les
Doornemen paragraaf 3.2
Maken de opdrachten van deze paragraaf

Had je vragen over het huiswerk: dan heb je gemaild met mevrouw Deen
Verder hoef je de tekenopdrachten niet te maken

Slide 3 - Slide

Leerdoelen vorige lessen:
  • ik weet wat een concrete en een abstracte markt is
  • ik weet wat betalingsbereidheid inhoudt
  • ik weet wat het consumentensurplus is
  • ik kan met een vraagfunctie rekenen
  • ik weet wanneer een vraagfunctie verschuift
  • ik weet hoe prijselasticiteit werkt

Slide 4 - Slide



  • ik kan met een aanbodfunctie rekenen
  • ik weet wanneer de aanbodlijn verschuift
  • ik weet wat marktevenwicht betekent
  • ik weet wanneer er sprake is van een vraagoverschot
  • ik weet wanneer er sprake is van een aanbodoverschot

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Deze les


Uitleg nieuwe stof

Nakijken gemaakte werk 

Aan de slag met het huiswerk

Slide 7 - Slide

De aard van het product / dienst
  • Homogene goederen:  de  producten / diensten zijn exact hetzelfde
  • Heterogene goederen: de  producten/ diensten  verschillen van elkaar   

Slide 8 - Slide

Heterogene goederen

Homogene goederen
Tarwe
Kristal suiker
Elektriciteit
Frisdrank
Melk
Auto
Geld

Slide 9 - Drag question

0

Slide 10 - Video

Marktvormen
  1. Volkomen concurrentie
  2. Monopolie
  3. Oligopolie
  4. Monopolistische concurrentie

Slide 11 - Slide

Volkomen concurrentie
  • In een volkomen concurrentie zijn veel vragers en aanbieders. 
  • Het gaat om een homogeen product / dienst. 
  • Er is transparante informatie over de prijzen, die is bekend bij alle marktdeelnemers.
  • Toegang tot de markt is vrij.  

Slide 12 - Slide

Monopolie
  • Bij een monopolie zijn er veel vragers 
  • en is er maar één aanbieder. 
  • Logischerwijs een homogeen product / dienst.  
  • De prijs is meestal hoog, want er is geen concurrentie. 

Slide 13 - Slide

Oligopolie
  • Een oligopolie heeft veel vragers en weinig/beperkt aantal aanbieders. 
  • Veel producten die je kent zijn producten van een oligopolist. De bedrijven houden elkaar in de gaten: als de ene grote concurrent de prijs verlaagt, kan jij als bedrijf niet 200 euro duurder zijn!
  • Producten / diensten kunnen homogeen of heterogeen zijn.
  • Soms is er ook sprake van kartels tussen bedrijven.

Slide 14 - Slide

   Kartel
Doel: beperken van onderlinge concurrentie bij oligopolie door de markt te verdelen.  
Die prijs-en marktafspraken noem je een kartel.  
Dat is bij wet verboden. In Nederland en Europa gelden hoge boetes daarvoor.

Slide 15 - Slide

Monopolistische concurrentie
  • Lijkt op een volkomen concurrentie. 
  • Het aantal aanbieders is groot.
  • Hier gaat het om een heterogeen product / dienst. 
  • Marketing en reclame zijn belangrijk om een aandeel in het markt te krijgen. 

Slide 16 - Slide

Volkomen concurrentie

-Veel aanbieders
-Veel vragers
-Homogeen product

Voorbeelden:
paprikamarkt
valutamarkt

Monopolie

-Eén aanbieder
-Veel vragers
-Homogeen product


Voorbeeld:
De NS

Slide 17 - Slide

Oligopolie
-Enkele aanbieders
-Veel vragers
-Homogeen of heterogeen product
-Risico op kartelvorming

Voorbeeld:
Supermarkten, banken, vliegtuigmaatschappijen
Monopolistische concurrentie

-Veel aanbieders
-Veel vragers
-Heterogeen product

Voorbeeld: 
Kledingwinkels, Koffie zaken 

Slide 18 - Slide

Leerdoelen deze les:
  • ik kan uitleggen wat homogene goederen zijn
  • ik kan uitleggen wat heterogene goederen zijn
  • ik kan uitleggen wat een perfect werkende markt is
  • ik kan de belangrijkste verschillen tussen de verschillende marktvormen toelichten
  • ik weet wanneer er sprake is van volkomen concurrentie
  • ik weet wanneer er sprake is van een monopolie

Slide 19 - Slide

  • ik weet wanneer er sprake is van monopolistische concurrentie
  • ik weet wanneer er sprake is van oligopolie
  • ik kan verklaren wat een kartel is
  • ik weet bij welke marktvorm er sprake kan zijn van kartelvorming
  • ik weet hoe bedrijven concurreren op een oligopolistische markt

Slide 20 - Slide

Huiswerk volgende les
Doornemen paragraaf 3.3
Maken de opdrachten van deze paragraaf, 
m.u.v.  opdracht 38, 41 en 43.
Je hoeft de tekenopdrachten niet te maken!


Heb je vragen over het huiswerk: kijk deze les nog eens terug (met extra uitleg en filmpje), nog meer vragen: mail mevrouw Deen

Slide 21 - Slide

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 22 - Quiz

Hoe meer aanbieders er op een markt zijn...
A
...hoe groter de concurrentie is (en een hogere prijs voor een product).
B
...hoe kleiner de concurrentie (en een hogere prijs voor een product).
C
...hoe groter de concurrentie (en een lagere prijs voor een product).
D
...hoe kleiner de concurrentie (en een lagere prijs voor een product)

Slide 23 - Quiz

Waarom heeft Prorail (Nederlandse spoor) een monopolie in Nederland?

Slide 24 - Open question

Welke van de volgende goederen / diensten kunnen een oligopolist zijn?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegtuigmaatschappij

Slide 25 - Quiz

MONOPOLIE
VOLKOMEN CONCURRENTIE
MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE
OLIGOPOLIE
2
Aanbieders: één

Heterogeen / homogeen: beide

1
Aanbieders: veel

Heterogeen / homogeen: heterogeen


3
Aanbieders: enkele

Heterogeen / homogeen: beide

4
Aanbieders: veel

Heterogeen / homogeen: homogeen

Slide 26 - Drag question

Welk product is homogeen
A
Kaas
B
Bier
C
Wijn
D
Graan

Slide 27 - Quiz

monopolistische concurrentie betekent...
A
veel vragers, veel aanbieders, heterogeen product
B
veel vragers, veel aanbieders, homogeen product
C
veel vragers, weinig aanbieders, homogeen product
D
veel vragers, weinig aanbieders, heterogeen product

Slide 28 - Quiz

In welk marktvorm functioneert Transavia
A
Monopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Heterogeen oligopolie

Slide 29 - Quiz

De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.
A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 30 - Quiz

Een kartel is niet strafbaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Hoe heet een product waarbij het voor de consument niet uit maakt wie het levert of van welk merk het product is?
A
Homogeen goed
B
Heterogeen goed

Slide 32 - Quiz

Het is..
A
mogelijk om de prijzen van ijssalon te vergelijken met die van andere ijswinkels. Ijs is namelijk homogeen.
B
niet mogelijk om de prijzen van ijssalon te vergelijken met die van andere ijssalons. Ijs is homogeen
C
mogelijk om prijzen van ijswinkels te vergelijken met andere ijswinkels, maar het is wel lastig: de producten zijn niet hetzelfde!
D
niet mogelijk om prijzen van ijssalons te vergelijken met andere ijssalons.

Slide 33 - Quiz

Welk product is heterogeen
A
Een Mars
B
Een volkorenbrood
C
Een flesje spa water
D
Aardappelen

Slide 34 - Quiz

Wat is een kenmerk van een monopolie
A
Veel aanbieders
B
Heterogeen product
C
Weinig aanbieders
D
Onderscheidend

Slide 35 - Quiz

Huiswerk nakijken

Slide 36 - Slide