les 4

Huiswerk deze les
Doorlezen paragraaf  2.4
Maken de opdrachten van paragraaf 2.3
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Huiswerk deze les
Doorlezen paragraaf  2.4
Maken de opdrachten van paragraaf 2.3

Slide 1 - Slide

Huiswerk nakijken

Slide 2 - Slide

Welke opdracht(en) wil je graag bespreken?

Slide 3 - Open question

Marktevenwicht
V
r
a
a
g
o
v
e
r
s
c
h
o
t
A
a
n
b
o
d
o
v
e
r
s
c
h
o
t

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Als de bioscoopeigenaar een nieuwe film koopt bij een filmmaker, is hij dan een vrager of aanbieder?
A
Vrager
B
Aanbieder
C
Geen van beide

Slide 6 - Quiz

De aard van het product
  • Homogene goederen: is een product waarvan elke eenheid/stuk in de ogen van de afnemer precies hetzelfde is
  • Heterogene goederen: goederen of diensten waar je als klant verschillen in kan zien

Slide 7 - Slide

Heterogene goederen

Homogene goederen
Graan
Suiker
Elektriciteit
Frisdrank
Melk
Auto
Geld

Slide 8 - Drag question

Even tussendoor: Hoe meer aanbieders er op een markt zijn...
A
...hoe groter de concurrentie is (en een hogere prijs voor een product).
B
...hoe kleiner de concurrentie (en een hogere prijs voor een product).
C
...hoe groter de concurrentie (en een lagere prijs voor een product).
D
...hoe kleiner de concurrentie (en een lagere prijs voor een product)

Slide 9 - Quiz

Marktvormen
Als je weet hoeveel aanbieders en vragers er zijn, en welk aard het product heeft (homogeen/heterogeen) kan je de marktvorm bepalen:
  • Volkomen concurrentie
  • Monopolie
  • Oligopolie

  • Monopolistische concurrentie

Slide 10 - Slide

Volkomen concurrentie
  • In een volkomen concurrentie zijn veel vragers en aanbieders. 
  • Het is een homogeen product. 
  • De prijs is al bepaald door de hoeveelheid aanbieders en hoeveelheid vragers. 
  • In mijn eentje naar een andere aanbieder stappen, verandert de prijs niet. 

Slide 11 - Slide

Monopolie
  • Bij een monopolie zijn er veel vragers 
  • en is er maar één aanbieder. 
  • Logischerwijs een homogeen goed.  
  • De prijs is meestal hoog, want er is geen concurrentie. 

Slide 12 - Slide

Waarom heeft Prorail (Nederlandse spoor) een monopolie in Nederland?

Slide 13 - Open question

Oligopolie
Een oligopolie heeft veel vragers 
en weinig/beperkt aantal aanbieders. 
Veel producten die je kent zijn producten van een oliopolist. De bedrijven houden elkaar in de gaten: als de ene grote concurrent de prijs verlaagt, kan jij als bedrijf niet 200 euro duurder zijn!

Producten kunnen homogeen of heterogeen zijn.
Soms is er ook sprake van kartels tussen bedrijven.

Slide 14 - Slide

Welke van de volgende dingen kunnen een oligopolist zijn?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegtuigmaatschappij

Slide 15 - Quiz

Kartel
Doel: beperken van onderlinge concurrentie bij oligopolie door vorming van een kartel. 
Vaak worden er prijspafspraken gemaakt, dat is bij wet verboden. 

Slide 16 - Slide

Monopolistische concurrentie
Lijkt op een volkomen concurrentie. Maar hier is het een heterogeen goed. Marketing en reclame zijn belangrijk om een aandeel in het markt te krijgen. 

Slide 17 - Slide

Volkomen concurrentie

-Veel aanbieders
-Veel vragers
-Homogeen product

Voorbeelden:
paprikamarkt
valutamarkt

Monopolie

-Eén aanbieder
-Veel vragers
-Homogeen product
-Mogelijkheid tot kartels

Voorbeeld:
De NS

Slide 18 - Slide

Oligopolie

-Enkele aanbieders
-Veel vragers
-Homogeen of heterogeen product

Voorbeeld:
Supermarkten, benzine, vliegtuigmaatschappij
Monopolistische concurrentie

-Veel aanbieders
-Veel vragers
-Heterogeen product

Voorbeeld: 
Televisies (Philips), Frisdrank (Coca Cola), abbonementen 

Slide 19 - Slide

Huiswerk volgende les
Doorlezen paragraaf 2.1 t/m 2.4
Maken de opdrachten van paragraaf 2.4

Slide 20 - Slide