Chapitre 1 E + H 2e les herhaling

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Het bezittelijk voornaamwoord

Bonjour 2HD

Le programme et le but (leerdoel)

- Het bezittelijk voornaamwoord 

- Le but: tu connais le pronom possessif français et tu peux l'appliquer (je kent het bzvnw en je kunt het toepassen)

Cijfers staan op SOMtoday

Vocabulaire F

Ton livre page cinquante-et-un (?)

Ken je het rijtje uit je hoofd?

Mon - m.... - m.....

Ken je het rijtje uit je hoofd?

Mon - ma -mes

Ton - ..... - .......

Tekst

   H

aeiou 

Comment en néerlandais?

Comment en néerlandais?

In het Nederlands kijken we naar de eigenaar.

De fiets van Tuana. Het is haar fiets.

De scooter van Lars. Het is zijn scooter. 

Comment en français?

Comment en français?

In het Frans kijk je naar het zelfstandig naamwoord M/V/MV 

Le vélo de Kaithlyn = C'est ... vélo

La maison de Sieb = C'est ... maison

L'avion de Mohamed et Nuru = C'est .... avion 

Comment en français?

In het Frans kijk je naar het zelfstandig naamwoord M/V/MV 

Le vélo de Kaithlyn = C'est son vélo

La maison de Sieb = C'est ... maison

L'avion de Mohamed et Nuru = C'est .... avion 

Comment en français?

In het Frans kijk je naar het zelfstandig naamwoord M/V/MV 

Le vélo de Kaithlyn = C'est son vélo

La maison de Sieb = C'est sa maison

L'avion de Mohamed et Nuru = C'est .... avion 

Comment en français?

In het Frans kijk je naar het zelfstandig naamwoord M/V/MV 

Le vélo de Kaithlyn = C'est son vélo

La maison de Sieb = C'est sa maison

L'avion de Mohamed et Nuru = C'est leur avion 

Comment en français?

Wat gebeurt er bij de H of klinker (AEIOU)? 

Comment en français?

Bij de H of klinker (AEIOU)? 

l'hôtel (m) = C'est ..... hôtel (mijn hotel)

l'amie (v) = C'est ... amie (jouw vriendin)

l'avion (m) = C'est ... avion (zijn/haar vliegtuig)

l'année (v) = C'est .... année (uw jaar)

l'hôpital (m) = C'est ... hôpital (ons ziekenhuis)

Comment en français?

Bij de H of klinker (AEIOU)? 

l'hôtel (m) = C'est mon hôtel (mijn hotel)

l'amie (v) = C'est ... amie (jouw vriendin)

l'avion (m) = C'est .. avion (zijn/haar vliegtuig)

l'année (v) = C'est ... année (uw jaar)

l'hôpital (m) = C'est ... hôpital (ons ziekenhuis)

Comment en français?

Bij de H of klinker (AEIOU)? 

l'hôtel (m) = C'est mon hôtel (mijn hotel)

l'amie (v) = C'est ton amie (jouw vriendin)

l'avion (m) = C'est ... avion (zijn/haar vliegtuig)

l'année (v) = C'est ... année (uw jaar)

l'hôpital (m) = C'est notre hôpital (ons ziekenhuis)

Comment en français?

Bij de H of klinker (AEIOU)? 

l'hôtel (m) = C'est mon hôtel (mijn hotel)

l'amie (v) = C'est ton amie (jouw vriendin)

l'avion (m) = C'est son avion (zijn/haar vliegtuig)

l'année (v) = C'est .... année (uw jaar)

l'hôpital (m) = C'est ... hôpital (ons ziekenhuis)

Comment en français?

Bij de H of klinker (AEIOU)? 

l'hôtel (m) = C'est mon hôtel (mijn hotel)

l'amie (v) = C'est ton amie (jouw vriendin)

l'avion (m) = C'est son avion (zijn/haar vliegtuig)

l'année (v) = C'est votre année (uw jaar)

l'hôpital (m) = C'est ..... hôpital (ons ziekenhuis)

Comment en français?

Bij de H of klinker (AEIOU)? 

l'hôtel (m) = C'est mon hôtel (mijn hotel)

l'amie (v) = C'est ton amie (jouw vriendin)

l'avion (m) = C'est son avion (zijn/haar vliegtuig)

l'année (v) = C'est votre année (uw jaar)

l'hôpital (m) = C'est notre hôpital (ons ziekenhuis)

Tekst

   H

aeiou 

On va practiquer!!

En een kleine controle of je je leerwerk gedaan hebt. 

zijn = ................

1. son - sa - ses
2. mon - ma - mes
3. leur - leur - leurs
4. ton - ta - tes

le sac à dos = ................

1. het dozijn
2. de zakdoek
3. de rugzak
4. Het station

jullie ......... = .............

1. notre - nos
2. mon - ma - mes
3. leur - leurs
4. votre - vos

een huis huren = ......

1. hurer une maison
2. louer une maison
3. dormir une maison
4. arriver une maison

onze = .............

1. notre - nos
2. mon - ma - mes
3. leur - leurs
4. votre - vos

d'abord = .............

1. ten eerste
2. ten tweede
3. als laatste
4. te veel

hun = .............

1. notre - nos
2. mon - ma - mes
3. leur - leurs
4. votre - vos

mijn = .............

1. notre - nos
2. mon - ma - mes
3. leur - leurs
4. votre - vos

J'ai fait du camping = .............

1. ik heb gelopen
2. ik heb gevoetbald
3. ik heb gekampeerd
4. ik heb gesurvivald

haar = ................

1. son - sa - ses
2. mon - ma - mes
3. leur - leurs
4. ton - ta - tes

jouw = .............

1. son- sa- ses
2. mon - ma - mes
3. ton- ta- tes
4. votre - vos

uw = .............

1. notre - nos
2. mon - ma - mes
3. leur - leurs
4. votre - vos

voir = .............

1. zeilen
2. geven
3. lopen
4. zien

onze = .............

1. notre - notre - nos
2. mon - ma - mes
3. leur- leur - leurs
4. votre - votre - vos

Au travail!!

Je gaat zelf maken: 30ABD, 31ABD (deze hoeft niet)

Maken live worksheets uit Teams (staan onderin het bestand dat ik als laatste toegestuurd heb). Bonne chance!! 

Wat niet af is, is huiswerk!! Vrijdag BINGO!! 

Het gaat over vocabulaire E en F!