This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Bloedsomloop
Transport van het bloed
Slide 1 - Slide
Samenstelling van het bloed
Bloed bestaat uit bloedlichaampjes.
Rode bloedlichaampjes zijn platte schijfjes en de witte bloedlichaampjes zijn groter en onregelmatig. De bloedplaatjes zitten in de rode bloedlichaampjes. Al deze onderdelen zweven in bloedplasma.
Slide 2 - Slide
Rode bloedcellen
Bevatten hemoglobine dat zuurstof en koolstofdioxide kan binden. De functie van de rode bloedcellen: transport van zuurstof en koolstofdioxide
Slide 3 - Slide
Kenmerken rode bloedcellen
Ronde schijfjes
Licht ingedeukt
Geen celkern
Zuurstof transport
5.000.000 per mm3
Bevat rode kleurstof
Hemoglobine
Slide 4 - Slide
Goed om te weten
Pus: een mengsel van dode witte bloedcellen gedode bacteriën.
Etter: is een ander woord voor pus
Hemoglobine: een stof is die rode bloedcellen maakt
Trombose: een ander woord voor een bloedprop (door bloedstolling) in een bloedvat.
Slide 5 - Slide
Goed om te weten
Rode bloedcellen: hebben geen celkern, net als bloedplaatjes.
Bloedstolling: wordt veroorzaakt door bloedplaatjes en een stof in je bloedplasma.
Witte bloedcellen: hebben wel een celkern en kunnen door de wand van haarvaten door.
Slide 6 - Slide
Bloedstolling 1/2
De bloedplaatjes kleven aan de beschadigde bloedvatwand en vormen een bloedpropje.
Uit het beschadigde weefsel en uit de bloedplaatjes komen stoffen vrij. Deze stoffen brengen m.b.v. stollingsfactoren in het bloedplasma een keten van reacties op gang.
Slide 7 - Slide
Bloedstolling 2/2
Uiteindelijk leidt dit ertoe dat fibrinogeen wordt omgezet in firbrine.
Fibrine vormt een netwerk van draden dat de wond afsluiten (bloedstolsels).
Slide 8 - Slide
De bloedsomloop
De mens heeft een dubbele bloedsomloop: wil zeggen dat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt.
Daarnaast is er een grote en een kleine bloedsomloop.
Slide 9 - Slide
De bloedsomloop
Kleine bloedsomloop: de rechterhelft van het hart pompt het bloed naar de longen. Vanuit de longen stroomt het bloed naar de linkerhelft van het hart.
Grote bloedsomloop: van de linkerhelft van het hart wordt het bloed het hele lichaam doorgepompt en weer terug naar de rechterhelft van het hart.
Slide 10 - Slide
Dubbele en enkelvoudige bloedsomloop
Dubbele: hart - longen - hart - lichaam
Enkelvoudige: hart - kieuwen - lichaam
Slide 11 - Slide
3 type bloedvaten
1. Zuurstofrijk bloed stroomt vanuit het hart naar de slagaders.
2. Vanuit de slagaders stroomt het bloed naar de haarvaten. Daar wordt zuurstof afgegeven aan cellen van organen en spieren.
3. Vanuit de haarvaten stroomt het bloed naar de aders. Via de aders stroomt het bloed terug naar het hart.
Slide 12 - Slide
Bloedvaten
Slagaders: aanvoerende vaten. (spieren in de wand)
Aders: afvoerende vaten. (kleppen, druk slagaders en skeletspieren).
Haarvaten: uitwisseling weefsel en bloed
Slide 13 - Slide
Slagader vs Aders
Slagader:
- Voert het bloed weg van het hart
- Lichaamsslagaders bevatten zuurstofrijk bloed
- Hebben een hogere bloeddruk
- Hebben een actieve spierwand
- Hebben geen kleppen
- Het bloed loopt er snel en stootsgewijs doorheen
- Hebben een voelbaar hartritme
Aders:
- Voert het bloed naar het hart
- Lichaamsaders bevatten zuurstofarm bloed
- Hebben een lagere bloeddruk
- Hebben geen gladde spieren in de wand
- De meeste hebben een terugslagklep
- Het bloedt stroomt traag
- Hebben geen voelbaar hartritme
Slide 14 - Slide
Hart- en vaatziekten (1/2)
Aderverkalking: het vernauwen van een bloedvat door vetachtige stoffen, zoals cholesterol.
Hartinfarct: afsterven van (een deel) de hartspier, door verstopping van de kransslagader.
Slide 15 - Slide
Hart- en vaatziekten (2/2)
Bypass: een kunstmatige omweg in een bloedsomloop
Dotteren: wordt de vernauwing in de kransslagader opgerekt met een soort ballonnetje
Slide 16 - Slide
Bloeddruk en trombose
Hoge bloeddruk:
- beschadiging van de bloedwanden
- Verhoogd risico op hart- en vaatziekten
Trombose:
- Kan zorgen voor bloedpropjes in het bloed
- Is een verstopt bloedvat, waarna weefsel afsterft.
Slide 17 - Slide
Uit welke 4 onderdelen bestaat bloed?
A
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en zuurstof
B
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en koolstofdioxide
C
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en bloedplaatjes
D
bloedplasma, rode-, blauwe bloedcellen en bloedplaatjes
Slide 18 - Quiz
Wat zorgt er voor de rode kleur in rode bloedcellen? Dit kan zuurstof vervoeren.
A
Glucose
B
Koolstofdioxide
C
Glycogeen
D
Hemoglobine
Slide 19 - Quiz
Iemand met bloedarmoede heeft te weinig...
A
Zuurstof
B
Voedingsstof
C
Hemoglobine
D
Bloed
Slide 20 - Quiz
Bij één omloop, stroomt het bloed.....
A
1 x door het hart
B
2 x door het hart
C
3 x door het hart
D
niet door het hart
Slide 21 - Quiz
Wat is de belangrijkste taak van de rode bloedcellen?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
voedingsstoffen vervoeren
Slide 22 - Quiz
Wat is de belangrijkste taak van de witte bloedcellen?
A
Zuurstof vervoeren
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
Voedingsstoffen vervoeren
Slide 23 - Quiz
Hoe krijgen de nieren zuurstofrijk bloed?
A
Door de nierader
B
Door de poortader
C
Door de nierslagader
D
Door de nierhaarvaten
Slide 24 - Quiz
Wat is de volgorde van de grote bloedsomloop?
A
Rechter kamer, aorta, organen en weefsels, onderste en bovenste holle ader, linker boezem
B
Rechter kamer, onderste en bovenste holle ader, organen en weefsels, aorta, linker boezem
C
Linker kamer, aorta, organen en weefsels, onderste en bovenste holle ader, rechter boezem
D
Linker kamer, onderste en bovenste holle ader, organen en weefsels, aorta, rechter boezem
Slide 25 - Quiz
Welk van de volgende onderdelen van het bloed heeft geen vaste vorm?
A
bloedplaatjes
B
rode bloedcellen
C
witte bloedcellen
D
bloedplasma
Slide 26 - Quiz
Wat is de belangrijkste taak van de bloedplaatjes?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
Vervoeren voedingsstoffen
Slide 27 - Quiz
Waar bestaat pus uit?
A
dode bacteriën en etter
B
dode witte cellen en etter
C
dode bloedplaatjes en rode bloedcellen
D
dode witte bloedcellen en bacteriën
Slide 28 - Quiz
Hebben bloedplaatjes een celkern? Zo ja, hoeveel?
A
ja
B
nee
C
ja, 2 kernen in elk bloedplaatje
D
ja, 4 kernen in elk bloedplaatje
Slide 29 - Quiz
Wat is trombose?
A
een bloedvat
B
een prop in de luchtpijp
C
een prop in een bloedvat
D
een gescheurd bloedvat
Slide 30 - Quiz
Hoe loopt de kleine bloedsomloop (heel kort)?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart
Slide 31 - Quiz
Welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten
Slide 32 - Quiz
Bevatten slagaders zuurstofrijk bloed?
A
ja
B
nee
C
soms
D
Ze bevatten alleen heel veel koolstofdioxide
Slide 33 - Quiz
In welke bloedvaten is de bloeddruk laag?
A
In haarvaten en aders
B
alleen in aders
C
alleen in haarvaten
D
alleen in slagaders
Slide 34 - Quiz
Wat is de functie van het hart?
A
Alle organen voorzien van zuurstof
B
Alle organen voorzien van zuurstof en voedingsstoffen
C
Alle organen voorzien van voedingsstoffen
D
Alle organen voorzien van zuurstof, voedingsstoffen en koolstofdioxide