lv = wie/wat + ow + wg? → persoon / ding
ZINNEN MET EEN NG HEBBEN NOOIT EEN LV
mv = Aan/ voor wie/wat + ow + gez + lv?
'Iets' of iemand aan wie je iets geeft of voor wie je iets doet.
OVERIG
vv = zinsdeel dat begint met een vz, als dat vz bij het gezegde hoort
bwb = Prullenbak → waar/wanneer/hoe, antwoord daarop, ontkenning, (on)zekerheid en evt andere overige. Meerdere zinsdelen kunnen bwb zijn!