This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Oefenen & Herhaling
- Het werkwood vouloir
- Het bijvoeglijk naamwoord
Slide 1 - Slide
Werkwoord:
vouloir
Slide 2 - Slide
Vouloir (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd)
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Slide 3 - Slide
Je veux
Tu veux
Il veut
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen
Slide 4 - Drag question
Zet het werkwoord in de présent. Elle (vouloir)
A
voulons
B
veux
C
voulu
D
veut
Slide 5 - Quiz
Zet het werkwoord in de présent. Vous (vouloir)
A
peut
B
peuvent
C
voulons
D
voulez
Slide 6 - Quiz
Zet het werkwoord in de présent. Ils (vouloir)
A
veulent
B
voulu
C
veut
D
voulons
Slide 7 - Quiz
In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord
Ik heb gewild= J'ai voulu
Wij hebben gewild = Nous avons voulu
Slide 8 - Slide
Hoe zeg je in het Frans 'Jij hebt gewild'?
A
Tu as voulé
B
Tu as voulu
C
Vous avez voulé
D
Vous avez voulu
Slide 9 - Quiz
Hoe zeg je in het Frans 'Zij heeft gewild'?
A
Elles ont voulou
B
Elles ont voulé
C
Elle a voulé
D
Elle a voulu
Slide 10 - Quiz
Hoe zeg je in het Frans 'Wij hebben gewild'?
A
Nous avons voulu
B
Ils sont voulu
C
Ils ont voulu
D
Nous sommes voulu
Slide 11 - Quiz
Werkwoord
vouloir: invullen
Slide 12 - Slide
Voer de juiste vorm van vouloir in: nous ______________ (présent)
Slide 13 - Open question
Voer de juiste vorm van vouloir in: Ta copine ______________ (présent)
Slide 14 - Open question
Voer de juiste vorm van vouloir in: je ______________ (présent)
Slide 15 - Open question
Voer de juiste vorm van vouloir in: les garçons ______________ (présent)
Slide 16 - Open question
Voer de juiste vorm van vouloir in: Alexandre __________ (passé composé)
Slide 17 - Open question
Voer de juiste vorm van vouloir in: Vous __________ (passé composé)
Slide 18 - Open question
Voer de juiste vorm van vouloir in: Mes frères __________ (passé composé)
Slide 19 - Open question
Het bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Slide
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel
Slide 21 - Quiz
Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
lief
B
auto
C
spelen
D
Duitse
Slide 22 - Quiz
Het bijvoeglijk naamwoord
Standaard regel:
Mannelijk enkelvoud: - grand
Vrouwelijk enkelvoud: + e grande
Mannelijk meervoud: + s grands
Vrouwelijk meervrouw: + es grandes
Slide 23 - Slide
Vul de juiste vorm in: la _________________ maison
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 24 - Quiz
Vul de juiste vorm in: les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines
Slide 25 - Quiz
Vul de juiste vorm in: une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes
Slide 26 - Quiz
Vul de juiste vorm in: la mer ___________________ (bleu)
Slide 27 - Open question
Vul de juiste vorm in: les filles _______________ (charmant)
Slide 28 - Open question
Slide 29 - Slide
Vul de juiste vorm in: Laura est _________________ (heureux)
Slide 30 - Open question
Vul de juiste vorm in: La semaine _____________ (dernier)
Slide 31 - Open question
Vul de juiste vorm in: Les mères _________________ (actif)
Slide 32 - Open question
Slide 33 - Slide
Vul de juiste vorm in: la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles
Slide 34 - Quiz
Vul de juiste vorm in: Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles
Slide 35 - Quiz
Vertaal: J'ai deux (mooie) _________ sœurs.
Slide 36 - Open question
Vertaal: Le prof porte un pantalon (wit) _______
Slide 37 - Open question
Vertaal: La voiture est très (oud) _____________
Slide 38 - Open question
Vertaal: C'est une (lange) _________ route pour aller à Paris.
Slide 39 - Open question
Stappenplan toets
Op de toets wordt niet verteld of een bijvoeglijk naamwoord regelmatig of onregelmatig is: hier moet je zelf achter komen. Ook moet je er zelf achter komen of je moet kiezen voor mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud.
Ga in de opdracht als volgt te werk:
Slide 40 - Slide
Stappenplan toets
Stap 1: bepaal of het zelfstandig naamwoord waarover het bijvoeglijk naamwoord iets zegt m.ev., v.ev., m.mv. of v.mv. is
Stap 2: check of het bijvoeglijk naamwoord niet tot de 2 uitzonderingsgroepen behoort. Nee? Dan standaardregel.
Stap 3: kies op basis van deze informatie de juiste vorm
Slide 41 - Slide
Stappenplan: voorbeeld 1
Voorbeeld: "Les filles sont (actif) _________________"
Stap 1: M. ev. / Vr. ev. / M. mv. / Vr. mv?
Stap 2: Is het een uitzondering?
Stap 3: Kies de juiste vorm
Slide 42 - Slide
Stappenplan: voorbeeld 2
Voorbeeld: "Paris est une ville (français) _______________________"
Stap 1: M. ev. / Vr. ev. / M. mv. / Vr. mv?
Stap 2: Is het een uitzondering?
Stap 3: Kies de juiste vorm
Slide 43 - Slide
Vul de juiste vorm in: "J'ai une (bon) _____________ idée!"
Slide 44 - Open question
Vul de juiste vorm in: Paul a un vélo (vert) _______________
Slide 45 - Open question
Vul de juiste vorm in: Il parle la langue (italien) ___________
Slide 46 - Open question
Vul de juiste vorm in: Ils sont très (vieux) _____________
Slide 47 - Open question
Vul de juiste vorm in: Je mange dans un (nouveau) __________________ restaurant.
Slide 48 - Open question
Vul de juiste vorm in: C'est une région (dangereux) ___________________