Vouloir + bijvoeglijk naamwoord

Oefenen & Herhaling


- Het werkwood vouloir

- Het bijvoeglijk naamwoord
1 / 50
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Oefenen & Herhaling


- Het werkwood vouloir

- Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

Werkwoord:
vouloir

Slide 2 - Slide

Vouloir (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 3 - Slide

Je veux
Tu veux
Il veut
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 4 - Drag question

Zet het werkwoord in de présent.
Elle (vouloir)
A
voulons
B
veux
C
voulu
D
veut

Slide 5 - Quiz

Zet het werkwoord in de présent.
Vous (vouloir)
A
peut
B
peuvent
C
voulons
D
voulez

Slide 6 - Quiz

Zet het werkwoord in de présent.
Ils (vouloir)
A
veulent
B
voulu
C
veut
D
voulons

Slide 7 - Quiz

In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord

Ik heb gewild = J'ai voulu
Wij hebben gewild = Nous avons voulu

Slide 8 - Slide

Hoe zeg je in het Frans
'Jij hebt gewild'?
A
Tu as voulé
B
Tu as voulu
C
Vous avez voulé
D
Vous avez voulu

Slide 9 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
'Zij heeft gewild'?
A
Elles ont voulou
B
Elles ont voulé
C
Elle a voulé
D
Elle a voulu

Slide 10 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
'Wij hebben gewild'?
A
Nous avons voulu
B
Ils sont voulu
C
Ils ont voulu
D
Nous sommes voulu

Slide 11 - Quiz

Werkwoord
vouloir: invullen

Slide 12 - Slide

Voer de juiste vorm van vouloir in:
nous ______________ (présent)

Slide 13 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Ta copine ______________ (présent)

Slide 14 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
je ______________ (présent)

Slide 15 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
les garçons ______________ (présent)

Slide 16 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Alexandre __________ (passé composé)

Slide 17 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Vous __________ (passé composé)

Slide 18 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Mes frères __________ (passé composé)

Slide 19 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 21 - Quiz

Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
lief
B
auto
C
spelen
D
Duitse

Slide 22 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord
Standaard regel: 

Mannelijk enkelvoud: -                                    grand
Vrouwelijk enkelvoud: + e                               grande
Mannelijk meervoud: + s                                 grands
Vrouwelijk meervrouw: + es                           grandes

Slide 23 - Slide

Vul de juiste vorm in:
la _________________ maison
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 24 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines

Slide 25 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 26 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
la mer ___________________ (bleu)

Slide 27 - Open question

Vul de juiste vorm in:
les filles _______________ (charmant)

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

Vul de juiste vorm in:
Laura est _________________ (heureux)

Slide 30 - Open question

Vul de juiste vorm in:
La semaine _____________ (dernier)

Slide 31 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

Vul de juiste vorm in:
la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles

Slide 34 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 35 - Quiz

Vertaal:
J'ai deux (mooie) _________ sœurs.

Slide 36 - Open question

Vertaal:
Le prof porte un pantalon (wit) _______

Slide 37 - Open question

Vertaal:
La voiture est très (oud) _____________

Slide 38 - Open question

Vertaal:
C'est une (lange) _________ route pour aller à Paris.

Slide 39 - Open question

Stappenplan toets
Op de toets wordt niet verteld of een bijvoeglijk naamwoord regelmatig of onregelmatig is: hier moet je zelf achter komen. Ook moet je er zelf achter komen of je moet kiezen voor mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud. 

Ga in de opdracht als volgt te werk:


Slide 40 - Slide

Stappenplan toets
Stap 1: bepaal of het zelfstandig naamwoord waarover het bijvoeglijk naamwoord iets zegt m.ev., v.ev., m.mv. of v.mv. is

Stap 2: check of het bijvoeglijk naamwoord niet tot de 2 uitzonderingsgroepen behoort. Nee? Dan standaardregel.

Stap 3: kies op basis van deze informatie de juiste vorm

Slide 41 - Slide

Stappenplan: voorbeeld 1
Voorbeeld: "Les filles sont (actif) _________________"

Stap 1: M. ev. / Vr. ev. / M. mv. / Vr. mv?                              

Stap 2: Is het een uitzondering?

Stap 3: Kies de juiste vorm

Slide 42 - Slide

Stappenplan: voorbeeld 2
Voorbeeld: "Paris est une ville (français) _______________________"

Stap 1: M. ev. / Vr. ev. / M. mv. / Vr. mv?

Stap 2: Is het een uitzondering?

Stap 3: Kies de juiste vorm

Slide 43 - Slide

Vul de juiste vorm in:
"J'ai une (bon) _____________ idée!"

Slide 44 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Paul a un vélo (vert) _______________

Slide 45 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Il parle la langue (italien) ___________

Slide 46 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Ils sont très (vieux) _____________

Slide 47 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Je mange dans un (nouveau) __________________ restaurant.

Slide 48 - Open question

Vul de juiste vorm in:
C'est une région (dangereux) ___________________

Slide 49 - Open question

Bonne chance demain!
Veel succes morgen!

Slide 50 - Slide