What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Zinsontleden 20-11
Grammatica
1 / 37
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
37 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Grammatica
Slide 1 - Slide
Leg in je eigen woorden uit wat een persoonsvorm is
Slide 2 - Open question
Slide 3 - Video
Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens
Slide 5 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest
Slide 6 - Quiz
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen
Slide 7 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
'Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?'
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag
Slide 8 - Quiz
Wat is een persoonsvorm altijd voor een woord?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord
Slide 9 - Quiz
En dan...
Werkwoordelijke rest (werkwoordelijke rest)
Hij (wil) naar huis {fietsen}.
Niet werkwoordelijke rest
Hij (ruimt) zijn kamer [op].
Te + werkwoord
Hij (ligt) op de bank [te slapen}.
Slide 10 - Slide
Wat is de werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Morgen ga ik een wedstrijd voetballen.
A
ga
B
voetballen
C
ik
Slide 11 - Quiz
Wat is de niet werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Voorzichtig hang ik mijn jas op.
A
voorzichtig
B
hang
C
op
Slide 12 - Quiz
Wat is 'te grijnzen' in de volgende zin:
Zit niet zo te grijnzen!
A
te + werkwoord
B
werkwoordelijke rest
C
niet werkwoordelijke rest
Slide 13 - Quiz
Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.
Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .
Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.
Slide 14 - Slide
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6
Slide 15 - Quiz
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5
Slide 16 - Quiz
Onderwerp
Slide 17 - Slide
Onderwerp
Zoek de persoonsvorm
Vraag: wie of wat + werkwoorden
Het antwoord op die vraag is het onderwerp
Slide 18 - Slide
Onderwerp
Wie of wat + werkwoorden
Jan gaat morgen scoren!
Wie gaat scoren?
--> Jan
Slide 19 - Slide
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Pieter loopt door de winkel en treft daar zijn lievelingsspeelgoed.
Slide 20 - Open question
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Verheugd kijkt Evi naar het nieuwe cadeau.
Slide 21 - Open question
Grammatica
Zinsdelen: lijdend voorwerp
Slide 22 - Slide
Lijdend voorwerp
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Slide 23 - Slide
even oefenen...
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.
Maaike is door twee klasgenoten gepest via whats-app.
Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.
Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.
Slide 24 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'
A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 25 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Maaike is door twee klasgenoten gepest via Whats-app.'
A
twee klasgenoten
B
Maaike
C
gepest
D
Whats-app
Slide 26 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'
A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal
Slide 27 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 28 - Quiz
Grammatica
Zinsdelen: meewerkend voorwerp
Slide 29 - Slide
Meewerkend voorwerp
Aan
wie of voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp
Slide 30 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 31 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 32 - Quiz
Wat moet je weten en kunnen?
Zinsdelen
De PV en de werkwoorden in een zin benoemen
De zin indelen in zinsdelen
Het onderwerp in een zin benoemen
Het lijdend voorwep kunnen vinden
Het meewerkend voorwerp
De bijwoordelijke bepalingen
Slide 33 - Slide
Bijwoordelijke bepaling
Je moet eerst de andere stappen doorlopen.
Je mag pas als laatste de bijwoordelijke bepalingen gaan benoemen!
Slide 34 - Slide
Bijwoordelijke bepaling: de prullenbak
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende vragen:
waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel
Slide 35 - Slide
Wat zijn de bwb's in deze zin:
In het donker loopt Vera door de stille steegjes.
Slide 36 - Open question
Oefenen
Op de provinciale wegen probeert de politie ook regelmatig de snelheid van de weggebruikers te controleren.
Ontleed deze zin.
Slide 37 - Slide
More lessons like this
Zinsontleden 20-11
June 2019
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Grammatica: zinnen ontleden
November 2019
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
1 NEDERLANDS 1.3 Zinsontleden, ond, pv, wwgez lv, mv, bwb HSX
October 2023
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo, havo
Leerjaar 1,2
Zinsontleden
October 2023
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Grammatica: zinnen ontleden
March 2022
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Zinsontleden
14 days ago
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo, havo
Leerjaar 1,2
Zinsontleden
September 2022
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Zinsontleden
October 2018
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1