Werkvorm: binnencirkel-buitencirkel
Stel elkaar vragen over nu en vroeger. Gebruik de goede werkwoorden!
Bijvoorbeeld:
- Waar woon je nu?
- Waar woonde je vroeger?
- Hoeveel kamers heeft je huis nu?
- Hoeveel kamers had je huis vroeger?
Bedenk zelf nog meer vragen.