1. Vanochtend (gebeuren) er een ongeluk.
2. Is er vanochtend een ongeluk (gebeuren)?
3. Mariska (verhuizen) vandaag naar Den Haag.
4. Is Mariska vandaag naar Den Haag (verhuizen)?
5. Ik (branden) mijn vingers aan het vuur.
6. Ik (branden) gisteren mijn vingers aan het vuur.