Herhaling conjunctivus in de HZ

Week 16
  • Herhalen conjunctivus HZ, BZ na cum, ut, ne
  • Nieuw: gerundiVum van verplichting
  • gedicht 3 Carpe diem
  • gedicht 10 Hartstocht of genegenheid?
1 / 21
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 16
  • Herhalen conjunctivus HZ, BZ na cum, ut, ne
  • Nieuw: gerundiVum van verplichting
  • gedicht 3 Carpe diem
  • gedicht 10 Hartstocht of genegenheid?

Slide 1 - Slide

Les ma. 19 april
  • Herkennen conj. praesens
  • Vertalen conj. in HZ
  • Vertalen conj. in BZ na cum, ut, ne
  • Voorbereiden gedicht 3 r 1 t/m 5

Slide 2 - Slide

Vorming
Hoe herken je de conjunctivus praesens?

Slide 3 - Slide

De conjunctivus praesens herken je aan de letter:
A
a
B
e
C
a-stam: e andere stammen: a
D
a-en e stam: b i en mk stam: e

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Vorming
a-stam: stam met wissel a --> e + pv uitgang A of P
e-, i- en mk stam: stam + e + pv uitgang A of P

Slide 6 - Slide

Van welke ww moet je dus absoluut de praesensstam kennen (om de conj.pr. te herkennen)?
A
Alle ww
B
Alleen ww met een a-stam
C
ww met een a-stam, e-stam of een mk-stam
D
ww met een a-stam en een mk-stam

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Welke vorm is conj.?

A
des
B
habetis
C
vinceris
D
venient

Slide 9 - Quiz

Welke vorm is een conj.?
A
habitat
B
faciamus
C
donar
D
mittet

Slide 10 - Quiz

Wat is de conj. praesens van esse?
Geef de 1e p ev

Slide 11 - Open question

Wat is de conj. praesens van posse?
Geef de 1e p ev

Slide 12 - Open question

conjunctivus in de HZ

Slide 13 - Mind map

Conjunctivus in de Hoofdzin
Praesens? 
wens/aansporing/verbod / twijfel/mogelijkheid

Slide 14 - Slide

Vertaal:
Quid faciam?

Slide 15 - Open question

Hoc faciamus.
A
Laten we dit doen
B
We zouden dit kunnen doen
C
A en B kunnen beiden

Slide 16 - Quiz

Vertaal:
Vincam urbem!

Slide 17 - Open question

Ne hoc dicas!

Slide 18 - Open question

Conjunctivus in de bijzin
na bepaalde  voegwoorden (bv. ut, cum, ne)
ut + conj. opdat, zodat, dat
cum + conj. toen, omdat, hoewel
ne + conj. opdat niet, zodat niet, dat niet. Na ww van vrezen: dat!

Slide 19 - Slide

Timeo, ne veniat
A
Ik vrees dat hij niet komt.
B
Ik vrees, hoewel hij niet komt
C
Ik vrees dat hij komt
D
Ik vrees, omdat hij komt

Slide 20 - Quiz

Id facit, cum sciat.
A
Hij zal dit doen, wanneer hij het weet
B
Hij doet dit, omdat hij het weet.
C
Hij doet dit, wanneer hij het weet.
D
Hij deed dit, hoewel hij het wist.

Slide 21 - Quiz