This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welke woordsoorten ken je al?
Slide 1 - Open question
Na vandaag:
kun je een hww, zww, blw, olw, znw en bnw benoemen in een zin
Slide 2 - Slide
Hulpwerkwoord & zelfstandig werkwoord
Zelfstandig werkwoord
Het belangrijkste werkwoord van de zin. Het is er altijd maar één. Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, schuift het zww naar achteren (vdw heeft voorrang op inf).
Hulpwerkwoord
Alle overige werkwoorden in de zin.
Slide 3 - Slide
Gisteren hebben Julia en Cato hun boeken naar de bibliotheek gebracht. Wat is (hebben)?
A
hww
B
zww
Slide 4 - Quiz
Gisteren hebben Julia en Cato hun boeken naar de bibliotheek gebracht. Wat is (gebracht)?
A
hww
B
zww
Slide 5 - Quiz
Bel jij hem vanavond nog even op? Wat is het zww?
A
Bel
B
Bel op
C
Bel jij op
D
jij op
Slide 6 - Quiz
Wanneer zou hij op vakantie geweest zijn? Hoeveel werkwoorden?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quiz
Wanneer zou hij op vakantie geweest zijn? Wat is (zou)?
A
hww
B
zww
Slide 8 - Quiz
Wanneer zou hij op vakantie geweest zijn? Wat is (geweest)?
A
hww
B
zww
Slide 9 - Quiz
Wanneer zou hij op vakantie geweest zijn? Wat is (zijn)?
A
hww
B
zww
Slide 10 - Quiz
Bepaald en onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord: de, het
Onbepaald lidwoord: een
Slide 11 - Slide
Hebben zij jou de pizza gebracht? Wat is (hebben)?
A
hww
B
zww
C
olw
D
blw
Slide 12 - Quiz
Hebben zij jou de pizza gebracht? Wat is (de)?
A
hww
B
zww
C
olw
D
blw
Slide 13 - Quiz
Hebben zij jou de pizza gebracht? Wat is (gebracht)?
A
hww
B
zww
C
olw
D
blw
Slide 14 - Quiz
Vandaag zou hij een vis gevangen hebben. Wat is (zou)?
A
hww
B
zww
C
olw
D
blw
Slide 15 - Quiz
Vandaag zou hij een vis gevangen hebben. Wat is (een)?
A
hww
B
zww
C
olw
D
blw
Slide 16 - Quiz
Vandaag zou hij een vis gevangen hebben. Wat is (gevangen)?
A
hww
B
zww
C
olw
D
blw
Slide 17 - Quiz
Vandaag zou hij een vis gevangen hebben. Wat is (een)?
A
hww
B
zww
C
olw
D
blw
Slide 18 - Quiz
Vandaag zou hij een vis gevangen hebben. Wat is (hebben)?
A
hww
B
zww
C
olw
D
blw
Slide 19 - Quiz
Zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord
Kun je een lidwoord voor zetten. Ook namen!
Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een znw. Het geeft een eigenschap of een kenmerk aan.
Slide 20 - Slide
Voorbeeld
Heeft Eva gisteren in Eindhoven een nieuwe fiets gekocht?
hww znw znw olw bnw znw zww
Slide 21 - Slide
(Droomt) juf Myrthe van een lange vakantie naar Amerika?
A
zww
B
hww
C
znw
D
bnw
Slide 22 - Quiz
Droomt (juf) Myrthe van een lange vakantie naar Amerika?
A
zww
B
hww
C
znw
D
bnw
Slide 23 - Quiz
Droomt juf (Myrthe) van een lange vakantie naar Amerika?
A
zww
B
hww
C
znw
D
bnw
Slide 24 - Quiz
Droomt juf Myrthe van (een) lange vakantie naar Amerika?
A
olw
B
blw
C
znw
D
bnw
Slide 25 - Quiz
Droomt juf Myrthe van een (lange) vakantie naar Amerika?
A
olw
B
blw
C
znw
D
bnw
Slide 26 - Quiz
Droomt juf Myrthe van een lange (vakantie) naar Amerika?
A
olw
B
blw
C
znw
D
bnw
Slide 27 - Quiz
Droomt juf Myrthe van een lange vakantie naar (Amerika)?