Signaalwoorden, onderwerp en hoofdgedachte Plot 26

Lekker lezen
timer
10:00
1 / 35
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lekker lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lezen 3
Signaalwoorden, Hoofdgedachte en Onderwerp

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les :
  • Weet ik wat het woord tekstverband betekent
  • Ken ik zes tekstverbanden
  • Weet ik wat signaalwoorden zijn en waarom ze belangrijk zijn
  • Herken ik dankzij de signaalwoorden verschillende tekstverbanden.
  • Kan ik zelf een goed verband aanbrengen tussen zinnen.

Slide 3 - Slide

timer
1:00

Welke signaalwoorden ken jij al?

Slide 4 - Mind map

Verbanden tussen alinea's en zinnen herken je vaak aan signaalwoorden

Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. 

Slide 5 - Slide

Welk signaal geven de signaalwoorden 'ook', 'bovendien' en 'tevens'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 6 - Quiz

Soort verband
 - Opsomming 
- Tegenstelling
- Tijdaangevend 
- Oorzaak gevolg
- Toelichting/uitleg (voorbeeld)
-  Reden of verklaring
- samenvatting


- Voorwaarde
- Vergelijking
- Doel-middel 
- Toegevend verband
- conclusie

Slide 7 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 8 - Slide

Tijdaangevend (chronologisch)
nu, nadat, toen, eerst, later, daarna, intussen, dadelijk, straks, daarnet, vroeger, tegenwoordig

Eerst luister je naar de uitleg, daarna ga je zelf oefenen. En straks ben je hier een echte expert in.

Slide 9 - Slide

TOETSVOORBEREIDING LEZEN 3

Wat je moet kennen:

• hoe de leesmotor werkt (les 1)

• welk leestype je bent (les 1)

• strategieën voor vóór, tijdens en na het lezen (les 2)

• wat signaalwoorden zijn en hoe je uit kunt leggen wat ze betekenen (les 2)

• wat verwijswoorden zijn en waar ze naar verwijzen (les 3).


Wat je moet kunnen:

• leesstrategieën gebruiken (les 2 en 4)

• signaalwoorden herkennen (les 2)

van signaalwoorden zeggen welk signaal ze geven (les 2)

voorbeeldzinnen maken met signaalwoorden (les 2)

• de juiste verwijswoorden kiezen (les 3)

aanwijzen waar verwijswoorden naar verwijzen (les 3)

vragen beantwoorden bij een tekst (les 3 en 5).

Slide 10 - Slide

Toolboxen die je leert
  • Grondig lezen

• Leesmotor  

• Leesstrategieën  

• Leestypen

• Signaalwoorden  

• Verwijswoorden  

• Voorspellend lezen

Slide 11 - Slide

timer
1:00
Welke verwijswoorden ken je al?

Slide 12 - Mind map

Slide 13 - Slide

.
Welke tekstverbanden ken je al?
(bijvoorbeeld Opsomming)
tip: kijk naar de signaalwoorden

Slide 14 - Mind map




Tekstverbanden

Opsomming
Tegenstelling
Reden
Voorbeeld/toelichting
Oorzaak-gevolg
Middel-doel
Voorwaarde
Conclusie

Slide 15 - Slide

Tekstverband = voorbeeld/toelichting
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 16 - Drag question

Maak een zin met een tegenstellend tekstverband
timer
1:00

Slide 17 - Open question

opsommend tekstverband
concluderend tekstverband
tegenstellend tekstverband
redengevend tekstverband
uitleggend/voorbeeldgevend tekstverband
oorzaak-gevolg tekstverband
samenvattend tekstverband
dus
en
toch
zodat
zoals
maar
kortom
daarom
vervolgens
immers
daarentegen
niet alleen...maar ook
dan ook
alles bij elkaar
dat wil zeggen
want

Slide 18 - Drag question

Opsomming
A
B
We hebben Jan de Ried aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.
C
De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren. Door middel van reclamespotjes op de televisie vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie.
D
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.

Slide 19 - Quiz

Tegenstellend verband
A
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
B
Als ik naar school ga moet ik eerst met de metro naar Zuid, dan met de bus naar Hoofddorp en dan nog een stukje fietsen.
C
Om te beginnen vind ik dit boek erg vervelend om te lezen. Verder zou ik graag een ander thema willen kiezen.
D
Mijn moeder maakt graag Italiaanse gerechten zoals pasta en pizza.

Slide 20 - Quiz

Tijdaangevend/Chronologisch
A
Door een hevige sneeuwbui was de helft van de weg ingestort.
B
Het is goed dat de Europese landen een verbod op zeehondenbont hebben ingevoerd, omdat de zeehondenjacht in Canada maar blijft doorgaan.
C
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.
D
We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.

Slide 21 - Quiz

Oorzakelijk
A
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op zijn werk en miste hij een belangrijke afspraak.
B
Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen.Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar ontzettend veel cd’s voor heel lage prijzen worden aangeboden.
C
Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.
D
Jeremy wilde niet naar de dierentuin, Jorrit wilde niet naar het bos en Anke wilde niet naar het strand. Kortom, we konden het niet eens worden over wat we gingen doen.

Slide 22 - Quiz

Toelichtend
A
Voor een voetbalwedstrijd heb je goede conditie nodig, daarom train ik iedere week twee keer.
B
De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek. Maar in de Jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking. De meningen zijn dus nogal verdeeld.
C
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
D
Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar erg veel insecten.

Slide 23 - Quiz

Voorwaardelijk
A
Steeds meer mensen uit Barendrecht gaan tijdens de ochtendspits niet meer met de auto Rotterdam in. Dit komt doordat de nieuwe sneltram je in een kwartiertje probleemloos naar het centrum van de stad brengt.
B
Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.
C
Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar erg veel insecten.
D
In Nederland zijn de snelwegen overvol. Hetzelfde zie je in alle landen van West-Europa.

Slide 24 - Quiz

Vergelijkend
A
Kortom, al is er heel wat aan te merken op de geloofwaardigheid van het verhaal, de manier waarop de personages zijn neergezet en de speciale effecten, toch zullen veel kijkers van deze bijzondere film kunnen genieten.
B
Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel.
C
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
D
Net als in Amerika gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodketens.

Slide 25 - Quiz

Redengevend
A
Als je in de zomer weer met je vrienden op vakantie wilt gaan, heb je veel geld nodig. Je moet dus gaan werken.
B
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.
C
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
D
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.

Slide 26 - Quiz

Doel-middel
A
Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
B
Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel.
C
Op mijn school zijn de regels dit jaar een stuk strenger geworden. Hetzelfde is gebeurd op de school van mijn zus.
D
Kaartjes voor popconcerten zijn de laatste jaren enorm gestegen. Maar de tickets voor de bioscoop of het theater zijn nauwelijks duurder

Slide 27 - Quiz

Concluderend
A
Het is dus belangrijk om regelmatig het huiswerk te controleren.
B
Op mijn school zijn de regels dit jaar een stuk strenger geworden. Hetzelfde is gebeurd op de school van mijn zus.
C
Kortom, al is er heel wat aan te merken op de geloofwaardigheid van het verhaal, de manier waarop de personages zijn neergezet en de speciale effecten, toch zullen veel kijkers van deze bijzondere film kunnen genieten.
D
We hebben Jan de Ried aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.

Slide 28 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte

Slide 29 - Slide

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 30 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland

Slide 31 - Quiz

Hoofdgedachte
Je vertelt in een zin waarover de tekst gaat, wat de belangrijkste gedachte is.


LET OP
Begin de zin NOOIT met 'Dat' of 'Over', maar als een hele zin die iemand ook begrijpt zonder de vraag Waar gaat het over? gehoord te hebben.

Slide 32 - Slide


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 33 - Quiz

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst ?
A
Kijk naar de titel
B
Kijk naar de conclusie in het slot van de tekst
C
Lees de inleiding
D
Lees de hele tekst grondig

Slide 34 - Quiz

Wat zou een goede hoofdgedachte kunnen zijn van een tekst uit de krant?
A
Sluiting Hema
B
Over de Hema die gaat sluiten.
C
Dat de Hema sluit.
D
Hema sluit binnenkort de deuren.

Slide 35 - Quiz