1TH Kern Les 20 & 21: Persoonsvorm, zinsdeel en onderwerp

Welkom 1B!
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 1B!

Slide 1 - Slide

Deze les...
- Stil lezen
- Doelen doornemen
- Les 20: Persoonsvorm nakijken en bespreken
- Uitleg zinsdelen en onderwerp
- Oefening zinsdelen en onderwerp 
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Stil lezen
Pak je boek
en ga 
lekker lezen.
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
- Ik kan de persoonsvorm van een zin aanwijzen.
- Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
- Ik kan het onderwerp van een zin aanwijzen.

Slide 4 - Slide

Les 20: Persoonsvorm, opdracht 1
Als een pijl uit een boog schoot de haas weg, door het korte gras, door het koren, over sloten, langs braamstruiken. Bij de laatste bocht bleef hij even staan. Daar lag de eindstreep! En nog geen halve meter ervoor kroop de schildpad, langzaam maar zeker, stap voor stap, dichter en dichter naar het eindpunt.
Met een geweldige sprong stoof de haas eropaf. Maar de schildpad schuifelde een paar centimeter voor hem over de finish.

Slide 5 - Slide

Les 20: Persoonsvorm, opdracht 2
Manieren om de persoonsvorm (pv) te vinden:
- Verander de zin van tijd.
- Verander de zin van getal.
- Maak een ja/nee-vraagzin.

Slide 6 - Slide

Les 20: Persoonsvorm, opdracht 3 en 4
Deze opdrachten bespreken we klassikaal. 
Lees mee en verbeter zo nodig!

Slide 7 - Slide

Les 20: Persoonsvorm, opdracht 5
Bijvoorbeeld:
a. Ik heb geen idee!
b. Ga allemaal aan de kant!
c. Mag ik twee cappuccino en een cola, alstublieft.

Slide 8 - Slide

Les 20: Persoonsvorm, opdracht 6
Bijvoorbeeld:
- Mijn oma betaalt altijd met contant geld.
- De supporters zingen omdat de club heeft gewonnen.
- Jij kijkt veel te veel tv.
- Wij winnen vast geen prijs.
- Ik koop elke maand een staatslot.
- De buurman rent elke zondag in het bos.
- Jullie denken dat het makkelijk is.

Slide 9 - Slide

Les 20: Persoonsvorm, opdracht 7 en 8
Eigen antwoorden.
We bespreken ze klassikaal. 
Doe mee en luister naar elkaar!

Slide 10 - Slide

Zinsdelen
Elke zin is te verdelen in zinsdelen. 
Zinsdelen zijn woorden of groepjes woorden die bij elkaar horen.
Alles wat vóór de persoonsvorm kan staan, is een zinsdeel.
Tussen de verschillende zinsdelen zet je een streep.

Slide 11 - Slide

Zinsdelen
Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
1. Bepaal wat de persoonsvorm (pv) is. Onderstreep die.
2. Zet strepen om de persoonsvorm. 
3. Kijk welke woorden/woordgroepen vóór de persoonsvorm 
     kunnen staan. Zet daar strepen tussen.

Let op! Werkwoorden vormen altijd een apart zinsdeel.

Slide 12 - Slide

Zinsdelen
1. Het kleine meisje brengt koekjes naar haar grootmoeder.
2. Het kleine meisje / brengt / koekjes naar haar grootmoeder.
3. Koekjes brengt het kleine meisje naar haar grootmoeder.
     Naar haar grootmoeder brengt het kleine meisje koekjes.
     Dus:
     Het kleine meisje / brengt / koekjes / naar haar grootmoeder.

Slide 13 - Slide

Zinsdelen
1. Gisteren kocht Johan in de stad een nieuwe broek.
2. Gisteren / kocht / Johan in de stad een nieuwe broek.
3. Johan kocht gisteren in de stad een nieuwe broek.
     In de stad kocht Johan gisteren een nieuwe broek.
     Een nieuwe broek kocht Johan gisteren in de stad.
     Dus:
     Gisteren / kocht / Johan / in de stad / een nieuwe broek.

Slide 14 - Slide

Onderwerp
Elke zin gaat over wat iets of iemand doet of overkomt.
Het onderwerp is het zinsdeel waarin staat wie of wat dat is.

Je vindt het onderwerp door de volgende vraag te stellen:
Wie/wat + persoonsvorm?
Het antwoord is het onderwerp.

Slide 15 - Slide

Onderwerp
Het kleine meisje / brengt / koekjes / naar haar grootmoeder.

Vraag: Wie/wat brengt?
Antwoord: Het kleine meisje

'Het kleine meisje' is dus het onderwerp.

Slide 16 - Slide

Onderwerp
Gisteren / kocht / Johan / in de stad / een nieuwe broek.

Vraag: Wie/wat kocht?
Antwoord: Johan

'Johan' is dus het onderwerp.

Slide 17 - Slide