Taalverzorging woordenschatstrategieën signaalwoorden hfdlttrs lstkns

Donderdag 19 oktober
Wat gaan we vandaag doen?
Woordenschat (Je kunt vertellen welke woordstrategieën er zijn en deze toepassen in de opdrachten.)
Je bereidt je voor op SE1 door opdrachten te maken en een quiz.
Je leert van de fouten uit de opdrachten van de vorige les (quiz)
Inleveren mail, les 24, Kern, blz. 52-53
Kalysta-Noël-Kimi-Pascal krijgen vandaag de opdracht.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Donderdag 19 oktober
Wat gaan we vandaag doen?
Woordenschat (Je kunt vertellen welke woordstrategieën er zijn en deze toepassen in de opdrachten.)
Je bereidt je voor op SE1 door opdrachten te maken en een quiz.
Je leert van de fouten uit de opdrachten van de vorige les (quiz)
Inleveren mail, les 24, Kern, blz. 52-53
Kalysta-Noël-Kimi-Pascal krijgen vandaag de opdracht.

Slide 1 - Slide

Autobiografisch
Surinaamse Sandra
Gymnasium
Armoede
Anders zijn
Eerlijke kijk met humor



Slide 2 - Slide

Familiebanden
Gerson raakt blind door auto-ongeluk
3 stemmen: tweeling, Gerson, hond
Beeldend taalgebruik: omschrijft gedetailleerd

Slide 3 - Slide

Avonturen
14-jarige Emilia
Vader
New York
Orkaan Sandy
Geschreven na orkaan

Slide 4 - Slide

Jeugdthriller
Jongen zonder geheugen
Amerika
Futurisme

Slide 5 - Slide

Psychologie
Lukas (16)
Broer is overleden
Dagboek
Familierelaties

Slide 6 - Slide

Moeder en zoon Otis (17)
Criminaliteit in een flat
Spannend
Humoristisch
Bijlmer (culturen)

Slide 7 - Slide

21 december: boek en verslag inleveren
timer
20:00

Slide 8 - Slide

Woordenschat
Je volgt een opleiding waarbij je taalniveau 2F moet behalen.

 Niveau 2F is het minimale niveau waaraan elke Nederlander zou moeten voldoen. 

Waarom is een brede woordenschat belangrijk?
                = de 
         verzameling
woorden die jij hebt

Slide 9 - Slide

Wat is taalniveau 2F?
De overheid streeft ernaar alle teksten op niveau 2F te schrijven.
Een 2F-tekst bevat:
duidelijke titel en tussenkoppen;
actieve schrijfstijl (u schrijft zich in ipv u moet zich hiervoor inschrijven) met voorbeelden;
eenvoudige woorden die iedereen kent;
korte en duidelijke zinnen.

Slide 10 - Slide

Wat doe je als je een woord niet begrijpt?
  • Qua tekst: herlees - lees vooruit - lees langzamer

  • Qua woord: in het woord zelf - context - opzoeken

  • polemiek
  • Er werd een felle, politieke polemiek gevoerd bij het praatprogramma op RTL.

Slide 11 - Slide

Woordraadstrategieën
  • Synoniem: een ander woord met dezelfde betekenis
  • Omschrijving: legt in meer dan een woord de betekenis van een onbekend woord uit
  • Voorbeeld: voorbeelden kunnen de betekenis van een onbekend woord uitleggen
  • Tegenstelling: een tegenstelling kan helpen om de betekenis van een onbekend woord te achterhalen

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
 herlees - lees vooruit - lees langzamer
in het woord zelf - context - opzoeken
Maken: hoofdstuk 4, woordenschat, NN, opdr. 1 t/m 4 (vraag 9 van opdracht 1 overslaan). Schrijf in het boekje.
Je mag overleggen. We kijken straks na.
Gedaan?
Opdrachten hoofdlettergebruik/leestekens/werkwoordspelling



timer
1:00

Slide 13 - Slide

Antwoorden Woordenschat
  1. Neurowetenschappers doen onderzoek naar hersenen.
  2. In kranten staan voornamelijk (objectieve) nieuwsberichten, in opiniebladen staan meningen. Kranten verschijnen elke dag, opiniebladen minder vaak (wekelijks bv).
  3. Verschillen tussen meisjes en jongens
  4. Algemene verwachtingen die mensen hebben van jongens en meisjes.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Antwoorden Woordenschat
5. Dat wat een maatschappij van je verwacht, wat wenselijk is.
6. Omdat een Britse collega deze termen heeft bedacht.
7. empathischer
8. Dat dit karaktereigenschappen zijn die bij mannen vaak voorkomen.
10. Ruimtelijk inzicht hebben, mondeling sterk zijn.
11. Aangeleerd.

Slide 16 - Slide

Antwoorden Woordenschat
12. aanneming, aanvaarding: acceptatie
kortgeleden: onlangs
met woorden: verbale
negeren, ontkennen: onder het tapijt vegen
stevig vastzittend: diepgeworteld
tot stand brengen: presteren
werkelijk: reëel                   werken: functioneren

Slide 17 - Slide

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 18 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor samenvatting?
A
al met al
B
dus
C
ten slotte
D
met andere woorden

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna
D
tevens

Slide 22 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
met het doel
B
Maar
C
Mits
D
kortom

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor een tegenstelling?
A
terwijl
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor een opsomming?
A
en
B
ook
C
daarna
D
daarnaast

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
dan ook
B
zo
C
Als ... dan
D
dat houdt in

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een toelichting?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
dat wil zeggen

Slide 27 - Quiz