Voorbeeldles woordenschat

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Ruzie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Ruzie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

eenvoudig
  •  iets wat makkelijk te begrijpen is;
  • iets wat makkelijk te leren of te doen is.
  • Zin: Deze toets was echt eenvoudig om te maken!

Slide 2 - Slide

oplossen
  • een antwoord vinden;
  • werkwoord: ik los op, hij lost op, wij lossen op;
  • zelfstandig naamwoord: de oplossing
  • Zin: Er is een probleem met mijn laptop. Ik los het op en dan werkt het weer goed.

Slide 3 - Slide

de roddel
  • een verhaal over iemand die er niet bij is;
  • het is vaak negatief (een niet leuk verhaal);
  • Zin: Mijn vriend heeft een roddel over mij verteld. En dat vind ik niet leuk, want het verhaal is niet waar.

Slide 4 - Slide

uitschelden

  • vervelende woorden naar iemand roepen;
  • als je ruzie hebt, zeg je dit soms tegen een ander persoon;
  • werkwoord: ik scheld uit, hij scheldt uit, wij schelden uit;
  • Zin: Ik scheld mijn broertje uit voor sukkel.

Slide 5 - Slide

uitlachen
  • lachen om iemand;
  • de ander krijgt een vervelend (niet leuk) gevoel;
  • werkwoord: ik lach uit, hij lacht uit, wij lachen uit;
  • Ik val van mijn fiets. Mijn broertje lacht mij uit. Dan vind ik niet leuk.

Slide 6 - Slide

Ik heb wel eens iemand uitgelachen.
Ja
Nee

Slide 7 - Poll

In welke zin zie je de betekenis van het woord:
uitschelden
A
Ik zeg dat mijn broertje lief is.
B
Ik zeg dat mijn broertje aardig is.
C
Ik zeg dat mijn broertje leuk is.
D
Ik zeg dat mijn broertje dom is.

Slide 8 - Quiz

Maak een zin met het woord:
eenvoudig

Slide 9 - Open question

Waar wordt het woord
oplossen
goed gebruikt?
A
Mijn moeder heeft een probleem. Ik heb het opgelost en nu is er nog steeds een probleem.
B
Mijn moeder heeft een probleem. Ik heb het opgelost en nu is er nog een groter probleem.
C
Mijn moeder heeft een probleem. Ik heb het opgelost en nu is er nog steeds een klein probleem.
D
Mijn moeder heeft een probleem. Ik heb het opgelost en nu is er geen probleem meer.

Slide 10 - Quiz

Waar zie je een foto van:
de roddel (roddelen)
A
B
C
D

Slide 11 - Quiz

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Slide

Als er ruzie is, moet de docent het vaak..............

Slide 13 - Open question

Deze rekensom is echt.......... Ik weet snel het antwoord.

Slide 14 - Open question

Ik heb vandaag een ........... gehoord. Ik weet niet of dit verhaal echt zo is.

Slide 15 - Open question

Mijn vriendin ........... mij ............ als ik op de grond val.

Slide 16 - Open question

Wil je stoppen met ................? Die woorden doen ook pijn.

Slide 17 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: verantwoordelijk, streng, stom, beseffen/het besef, 
het gedrag

Slide 18 - Slide