Korte herhaling

Korte herhaling
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Korte herhaling

Slide 1 - Slide

Dus, waarom is het belangrijk om zoveel mogelijk verschillende soorten te behouden op aarde?
A
hoe meer soorten, hoe groter de weerstand van een ecosysteem
B
hoe meer soorten, hoe meer genetische diversiteit binnen een soort
C
hoe meer soorten, hoe makkelijker een soort kan verdwijnen
D
hoe meer soorten, hoe meer biodiversiteit

Slide 2 - Quiz

7.1 

Slide 3 - Slide

7.1

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

7.2

Slide 6 - Slide

7.2

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Geslachtelijke voortplanting

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Colorado kever
plaagdier
vooral aardappelplanten
oorspronkelijk uit amerika
nu over de wereld verspreid

Slide 11 - Slide

Heeft de coloradokever een breed of juist smal tolerantiegebied voor temperatuur?
Hoe zie je dat?
A
Smal, want de kever komt alleen op het noordelijk halfrond voor
B
Breed, want de kever komt op heel veel plekken voor
C
Smal, want kevers zijn koudbloedig
D
Breed, want kevers kunnen zich goed aanpassen

Slide 12 - Quiz

Is temperatuur een biotische of een abiotische factor?
A
biotisch
B
abiotisch

Slide 13 - Quiz

Waardoor is de coloradokever een plaag geworden?
A
Het is een exoot
B
Hij heeft geen natuurlijke vijanden
C
Hij heeft een snelle voortplanting
D
B en C zijn beide goed

Slide 14 - Quiz

Leptinotarsa decemlineata is de wetenschappelijke naam van de coloradokever.
A
Leptinotarsa is de geslachtsnaam
B
decemlineata is de geslachtsnaam
C
Leptinotarsa decemlineata is de geslachtsnaam, er hoort nog een soortnaam achter

Slide 15 - Quiz

Wilde aardappelplanten kunnen zich geslachtelijk en ongeslachtelijk voortplanten. In geval van een ziekte of plaag is één van de twee gunstiger.
A
Ongeslachtelijk omdat dan alle planten hetzelfde DNA hebben
B
Geslachtelijk omdat dan alle planten hetzelfde DNA hebben
C
Ongeslachtelijk omdat er dan variatie ontstaat waardoor er ook planten komen die er tegen kunnen
D
Geslachtelijk omdat er dan variatie ontstaat waardoor er ook planten komen die er tegen kunnen

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Wat is de draagkracht van een ecosysteem?
A
Het aantal dieren in een bepaald gebied
B
De maximale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden
C
Alle organismen in een bepaald gebied
D
De minimale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden

Slide 18 - Quiz

7.3

Slide 19 - Slide

Een clownvis wordt beschermd door de anemoon, en eet parasieten van de anemoon op. Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 20 - Quiz

Kokkels groeien op de vinnen van een walvis. De kokkel krijgt meer eten, maar de walvis zwemt daardoor minder snel. Dit is dus...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 21 - Quiz

waar draait het om bij concurrentie? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
om strijd tussen individuen of populaties om voedsel
B
om strijd tussen individuen of populaties om een partner
C
om strijd tussen individuen of populaties om een veilige plek
D
om samenwerken van individuen of populaties bij jagen op een prooi

Slide 22 - Quiz

De kans op concurrentie van twee soorten is groot als hun tolerantiecurves voor een factor
A
dezelfde vorm hebben
B
overlappen
C
dezelfde hoogte hebben

Slide 23 - Quiz

welk vorm van concurrentie vind je alleen tussen soortgenoten en niet tussen individuen van verschillende soorten?
A
om licht
B
om een habitat
C
om een territorium
D
om voedsel

Slide 24 - Quiz

7.4

Slide 25 - Slide

Habitat
Een gebied waar dieren en planten leven is hun habitat,
 klein gebied binnen de biotoop
(biotoop = het abiotische deel van het ecosysteem)

Er kunnen in één biotoop verschillende habitats zijn
Afhankelijk van de invloeden

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Dit is een voorbeeld van
A
Camouflage
B
Mimicry
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 28 - Quiz

7.5

Slide 29 - Slide

Plant = producent. Dier = consument
Trofisch niveau
Producent, consument 1e orde, consument 2e orde etc. noem je: Trofisch niveau

Slide 30 - Slide

Autotroof en heterotroof
Organismen kunnen 
autotroof of 
heterotroof zijn. 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Energie kan dus van de ene vorm in de andere omgezet worden. Jouw lichaam zet bv. chemische energie om in andere chemische energie (ATP) en in warmte.

Slide 33 - Slide

Het verschil tussen een voedselketen en een voedselweb is...
A
Een voedselweb bestaat uit meerdere voedselketens
B
Een voedselketen bestaat uit meerdere voedselwebben

Slide 34 - Quiz

Bestudeer het voedselweb hiernaast:
Op welk trofisch niveau bevinden zich de jonge rondvissen?
A
consument 1e orde
B
consument 1e orde of consument 2e orde
C
consument 2e orde
D
consument 2e orde of consument 3e orde

Slide 35 - Quiz

Autotrofe organismen...
A
maken organische stoffen van anorganische stoffen
B
maken anorganische stoffen van organische stoffen
C
maken organische stoffen van anorganische stoffen en ook andersom
D
maken organische stoffen van andere organische stoffen

Slide 36 - Quiz

Energie die in de atoombindingen van organische stoffen is opgeslagen
A
licht energie
B
potentiële energie
C
elektrische energie
D
chemische energie

Slide 37 - Quiz

Wat is/zijn anorganische stoffen?
A
Suiker
B
Koolstofdioxide
C
Eiwitten
D
Zetmeel

Slide 38 - Quiz