Les 4 herhaling blok 1-4

Doel + programma
  • Huiswerk bespreken (rest opdracht 4)
  • Herhalen Lezen blok 1-4 met oefeningen erbij
  • Afsluiten 


Doel: jullie begrijpen de stof voor het proefwerk. :)
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Doel + programma
  • Huiswerk bespreken (rest opdracht 4)
  • Herhalen Lezen blok 1-4 met oefeningen erbij
  • Afsluiten 


Doel: jullie begrijpen de stof voor het proefwerk. :)

Slide 1 - Slide

Huiswerk bespreken
De rest van opdracht 4 (vanaf vraag 9)
Bladzijde 133/134

Slide 2 - Slide

Antwoorden
  • 9. De oplossing is minder vlees eten, maar dat is niet zo eenvoudig als het lijkt omdat mensen gewend zijn aan vlees eten.
  • 10. a. toelichting bij het voedselprobleem. b. oplossingen 
  • 11. Om minder vlees te eten én om voor minder vervuiling te zorgen.
  • 12. Krekels, meelwormen en gekweekt vlees.
  • 13. a. Ze zijn verbonden door signaalwoorden. b. In alinea 7 staat het signaalwoord 'ook' en in alinea 8 'daarbij'. 
  • 14. a. Door alternatieven voor vlees, door machines te gebruiken, door milieuvriendelijk eten in de supermarkt te verkopen, door de 3D-printer.

Slide 3 - Slide

Antwoorden (2)
  • 14b. Eigen antwoord. Wat vindt je van de alternatieven voor vlees?
  • 15. De tekst heeft een probleem-en-oplossingstructuur. 
  • In het slot wordt een advies gegeven (wennen aan het idee en de smaak en volg de ontwikkelingen).

Slide 4 - Slide

Herhaling lezen blok 1-4

Slide 5 - Slide

Welke 6 tekstdoelen zijn er?

Slide 6 - Mind map

De tekstdoelen + tekstvormen
  1. Informeren                              (Nieuwsbericht, informatief                                                                                                                              artikel)
  2. Uitleg geven                           (Schoolboektekst, instructie)
  3. Mening laten vormen          (Ingezonden brief, column)
  4. Overtuigen                               (Recensie)
  5. Overhalen                                  (Reclame, advertentie, folder)
  6. Amuseren                                  (Roman, gedicht)

Slide 7 - Slide

Noteer de 4 verbindingsmanieren tussen alinea's.

Slide 8 - Open question

De vier verbindingsmanieren
Alinea's kunnen verbonden woorden door middel van:
  1. een signaalwoord 
  2. een herhaling van een woord(groep)
  3. een overgangszin met een verwijswoord (dat, deze, die, dit)
  4. een aankondigende zin ('Er zijn een paar manieren om te leren.')

Slide 9 - Slide

Wat zijn hoofdzaken?

Slide 10 - Open question

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: het belangrijkste wat wordt gezegd.
Bijzaken: vaak toelichting/voorbeelden/herhaling.

Een alinea bevat:
Een kernzin: de hoofdzaak van een alinea.
+
Uitleg/voorbeelden

Slide 11 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
oorzaak-gevolg
middel-doel
uitspraak-reden
uitspraak-tegen-stelling
uitspraak-voorbeeld
doordat
want
Zo
daarmee
namelijk
echter
zodat
om te...
bijvoorbeeld

Slide 12 - Drag question

uitspraak-conclusie
uitspraak-samenvatting
uitspraak-voorwaarde
dus
mits
als
kortom
tenzij
al met al
hieruit volgt
met andere woorden
concluderend

Slide 13 - Drag question

Slide 14 - Slide

Wat zijn functies van tekstgedeelten?
A
hoofdzaken in de alinea
B
kernzinnen
C
een bepaalde bedoeling van een tekstgedeelte
D
de hoofdgedachte van de tekst

Slide 15 - Quiz

Noteer een functiewoord.

Slide 16 - Mind map

Overzicht functiewoorden
bewijs                                 theorie                      bewering
constatering                   toelichting               conclusie
gevolgen                           verklaring                nuancering
oorzaak                              advies                        ontkenning
oplossing                          afweging                 tegenwerping
opsomming                     argument                weerlegging
probleemstelling          argumentatie

Slide 17 - Slide

Uit blok 3
Uit blok 4

Slide 18 - Slide

timer
2:00
De schrijver geeft aan waarom hij iets vindt
Een stelling die de scrhijver moet onderbouwen.
De schrijver geeft de bewering weer en geeft aan dat hij het er niet mee eens is.
Een bewering of een standpunt wordt iets afgezwakt door te laten zien dat er ook een ander gezichtspunt is.
De schrijver geeft, meestal aan het eind, een goede raad of advies.
argument
bewering
ontkenning
nuancering
advies

Slide 19 - Drag question

Soorten argumenten
controleer-baar
twee gelijke zaken worden vergeleken
je gebruikt een voorval dat je hebt beleefd
je legt het nut uit of het gewenste gevolg
gebaseerd op een algemeen aanvaarde opvatting
gebaseerd op gevoel of intuïtie
feitelijk argument
ervarings-argument
nut of (on)gewenst gevolg
vermoeden
vergelijking-argument
emotioneel argument

Slide 20 - Drag question

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Huiswerk voor morgen
  • Leer voor het proefwerk Lezen
  • Begin aan je boekopdracht 




  • Antwoorden in Teams

Slide 23 - Slide