Voorbereiden toets hoofdstuk 4

Voorbereiden toets hoofdstuk 4
Open je laptop en ga naar leermiddelen Nederlands
Open alvast LessonUp
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Voorbereiden toets hoofdstuk 4
Open je laptop en ga naar leermiddelen Nederlands
Open alvast LessonUp

Slide 1 - Slide

Spoorboekje 1K2/1K3
We herhalen de toetsstof van Hoofdstuk 4.3 'Lezen'

Zijn we klaar dan maak je de test jezelf van hoofdstuk 4.3 / 4.5 / 4.7 / 4.8 helemaal af en daarna ga je verder met de woordentrainer.

Slide 2 - Slide

Tekstdoelen
Bij elke tekst die je leest, kun je je afvragen: wat is het doel van de schrijver met deze tekst? Dit is het tekstdoel.

Tekstdoel informeren -> de schrijver wil je informatie over een onderwerp geven. Instructie is een voorbeeld van een informatieve tekst: het is een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.

Tekstdoel amuseren -> de schrijver wil je vermaken, je leest voor plezier.




Laten we eens kijken naar blz. 27 van je lesboek. (Zie volgende dia)






Dit doel heet het tekstdoel.

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden aantekeningen
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms naar een hele zin. Een schrijver gebruikt verwijswoorden, zodat hij niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken.

Als je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).
De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt. Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.

Slide 4 - Slide

Signaalwoorden: tijdsvolgorde
Signaalwoorden geven een verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's.  

Signaalwoorden die een tijdsvolgorde aangeven vertellen je in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden.


verband                                                 signaalwoorden

opsomming                                         als eerste, bovendien, daarnaast, ook, tot slot, vervolgens                tegenstelling                                       maar, daarentegen, echter, toch, integendeel
tijdsvolgorde                                       eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte



 

Slide 5 - Slide

Kernzinnen
Kernzin= zin met de belangrijkste informatie van de alinea
(vaak de 1e zin)
andere zinnen uit de alinea zijn dan uitleg of voorbeeld




Slide 6 - Slide

voorzetsel
Een voorzetsel staat nooit alleen: het hoort bij 1 of meer andere woorden.
Ik ga naar huis. Thuis zit ik in mijn kamer en lees ik in mijn boek.

Slide 8 - Slide

voorzetsel
Een voorzetsel kun je zetten voor:

...... de kooi (voor de kooi, onder de kooi, naast de kooi)
...... de kast
...... het schoolfeest (tijdens het schoolfeest, na het schoolfeest)
...... de vakantie

Slide 9 - Slide

Aan de slag!
Maak de test jezelf van hoofdstuk 4.3 / 4.5 / 4.7 / 4.8 helemaal af en daarna ga je verder met de woordentrainer.

Slide 10 - Slide