vdn4 les 2

vdn4 les 2
90 minuten
1 / 41
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

vdn4 les 2
90 minuten

Slide 1 - Slide

Toets 1B

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Lesprogramma 
Instructie over: 
-Voorkennis checken door toetsje.

-TT en VT
-Wat zijn zwakke werkwoorden? 
-Wat zijn sterke werkwoorden? 
-Opdrachten maken.
-Zwakke sterke werkwoordenquiz.

Keuzeopdrachten:
-Opdracht 1: Website (fictiedossier)
-Opdracht 2: Kaft maken (Ademloos)
-Opdracht 3: Lezen (boekpresentatie)


Iedereen doet mee met de opdracht. 

Slide 4 - Slide

Na de les
-weet ik wat een zwak werkwoord is.
-weet ik wat een sterk werkwoord is. 
-Weet ik dat de stam = hele ww min -en
-heb ik gewerkt aan één van de opdrachten. 





Slide 5 - Slide

Voorkennis ophalen

Slide 6 - Slide

De stam is het hele werkwoord -en: werken

Ik werk
jij werk
werk
zij werk
het werk
Wie werk
Wij werk 
jullie werk

Uitgang persoonsvorm tegenwoordige tijd.


t
jij? 
t
t
t ?
en
en

Slide 7 - Slide

De stam is het hele werkwoord -en: landen

                                        Ik land
          Jij land
land
Zij land
Het land
Wie land
Wij land
Jullie land

 
Uitgang persoonsvorm tegenwoordige tijd.


t
jij?
t
t
t ?
en
en

Slide 8 - Slide

De stam is het hele werkwoord -en: naderen

                                        Ik nader
          Jij nader
nader
Zij nader
Het nader
Wie nader
Wij nader
Jullie nader
 
Uitgang persoonsvorm tegenwoordige tijd.


t
jij?
t
t
t ?
en
en

Slide 9 - Slide

Checktoets: 

Slide 10 - Slide

Checktoets: 
1. ziet
2. staat  3. zendt
4. whatsappt
5. brandt
6. bestrijdt
7. appt, 8. ziet
9. heeft
10. gedraagt
11. vindt
12. vertelt
13. heeft
14. wordt 15. stelt
16. is
17. brengt 
18. juicht
19. reist
20. gebeurt

Slide 11 - Slide

Lesprogramma 
Lesprogramma
Instructie over:
-Voorkennis checken door toetsje.

-TT en VT
-Wat zijn zwakke werkwoorden?
-Wat zijn sterke werkwoorden?
-Opdrachten maken.
-Zwakke sterke werkwoordenquiz.
Keuzeopdrachten:
-Opdracht 1: Website (fictiedossier)
-Opdracht 2: Kaft maken (Ademloos)
-Opdracht 3: Lezen (boekpresentatie)

Iedereen doet mee met de opdracht. 

Kijk na met een andere kleur! 

Slide 12 - Slide

Eerst: TT en VT

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

TT of VT?
Het gebeurt

Slide 16 - Open question

TT of VT?
Hij bestelde

Slide 17 - Open question

TT of VT?
Hij wreef

Slide 18 - Open question

TT of VT?
Ik ontdek

Slide 19 - Open question

Samenvatting: tt- vt
-Werkwoorden staan in de tt of in de vt.
-We schrijven de werkwoorden anders in de tt dan in de vt. 

Ik fiets- ik fietste

Ik trek -ik trok

Slide 20 - Slide

Lesprogramma 
Lesprogramma
Instructie over:
-Voorkennis checken door toetsje.

-TT en VT
-Wat zijn zwakke werkwoorden?
-Wat zijn sterke werkwoorden?
-Opdrachten maken.
-Zwakke sterke werkwoordenquiz.
Keuzeopdrachten:
-Opdracht 1: Website (fictiedossier)
-Opdracht 2: Kaft maken (Ademloos)
-Opdracht 3: Lezen (boekpresentatie)

Iedereen doet mee met de opdracht. 

Kijk na met een andere kleur! 

Slide 21 - Slide

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden

Slide 22 - Slide

Sterke werkwoorden:
Ik loop- ik liep    Ik ben- ik was   Ik blaas- ik blies


Zwakke werkwoorden:
Ik werk - Ik werkte Wij werkten  Ik speel- Ik speelde -Wij speelden         Het brandt- Het brandde - De auto's brandden. 
Sterke ww hebben geen hulp nodig! 
Zijn eigenwijs!
Zwakke ww hebben 
hulp nodig! 
te(n) of de(n)

Slide 23 - Slide

De stam is het hele werkwoord -en: werken

Ik werk
jij werk
zij werk
het werk
Wij werk 
jullie werk

Zwakke werkwoorden hebben hulp nodig in de vt: te of de

te
te
te
te
ten
ten

Slide 24 - Slide

De stam is het hele werkwoord -en: landen

                                                Ik land
          jij land
zij land
het land
wij land
jullie land

 
Zwakke werkwoorden hebben hulp nodig in de vt: te(n) of de(n)
de
de
de
de
den
den

Slide 25 - Slide

Sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klank  als je de persoonsvorm in de verleden tijd zet:

hele ww
tt
vt
Wat verandert?
liggen
ik lig
ik lag
i wordt a
lopen
ik loop
ik liep
oo wordt ie

Slide 26 - Slide

Zwakke werkwoorden







Zwakke werkwoorden hebben in de verleden tijd hulp nodig van -te(n) en -de(n). 
Ik werk. Ik werkte.
Ik gooi. Ik gooide.
De mensen fietsen. De mensen fietsten. 
Het vuur brand. De vuren brandden gisteren. 


Sterke werkwoorden 





Sterke werkwoorden hebben geen hulp nodig. 
Ze zijn eigenwijs. Ze bepalen in de verleden tijd zelf wel welke uitgang het werkwoord krijgt. Daarom moet je ze ook uit het hoofd leren. 
Ik word. Ik werd.           Ik loop. Ik liep.
Ik ben. Ik was.                Ik houd. Ik hield. 
Hij blaast. Hij blies.     Wij houden. Wij hielden.

Slide 27 - Slide

Lesprogramma 
Lesprogramma
Instructie over:
-Voorkennis checken door toetsje.

-TT en VT
-Wat zijn zwakke werkwoorden?
-Wat zijn sterke werkwoorden?
-Opdrachten maken.
-Zwakke sterke werkwoordenquiz.
Keuzeopdrachten:
-Opdracht 1: Website (fictiedossier)
-Opdracht 2: Kaft maken (Ademloos)
-Opdracht 3: Lezen (boekpresentatie)

Groen: ga verder waar je bent gebleven met de opdracht.
(Blz. 234-235)
Klaar? Ga lezen in je boek.

Groep oranje en blauw maken de opdrachten uit het boek:  blz. 234, 235. Opdracht: 1 t/m 7. 

Slide 28 - Slide

Lesprogramma 
Lesprogramma
Instructie over:
-Voorkennis checken door toetsje.
-TT en VT

-Wat zijn zwakke werkwoorden?
-Wat zijn sterke werkwoorden?
-Opdrachten maken.
-Zwakke Sterke werkwoordenquiz.
Keuzeopdrachten:
-Opdracht 1: Website (fictiedossier)
-Opdracht 2: Kaft maken (Ademloos)
-Opdracht 3: Lezen (boekpresentatie)

Iedereen doet mee met de opdracht. 

Slide 29 - Slide

Chalange

Zwakke ww
Chalange

Sterke ww

Slide 30 - Slide

Quiz
1. Schuif je stoel wat naar achteren. Je zit op je stoel.
2. Als ik een zwak werkwoord opnoem, blijf je zitten op je stoel. 
3. Als ik een sterk werkwoord opnoem, ga je voor je stoel staan. 

Slide 31 - Slide

Zwak werkwoord 


Sterk werkwoord


Slide 32 - Slide

Lesprogramma 
Lesprogramma
Instructie over:
-Voorkennis checken door toetsje.
-TT en VT

-Wat zijn zwakke werkwoorden?
-Wat zijn sterke werkwoorden?
-Opdrachten maken.
-Zwakke Sterke werkwoordenquiz.
Keuzeopdrachten:
-Opdracht 1: Website (fictiedossier)
-Opdracht 2: Kaft maken (Ademloos)
-Opdracht 3: Lezen (boekpresentatie)

Iedereen doet mee met de opdracht. 

Slide 33 - Slide

Lesprogramma 
Lesprogramma
Instructie over:
-Voorkennis checken door toetsje.
-TT en VT

-Wat zijn zwakke werkwoorden?
-Wat zijn sterke werkwoorden?
-Opdrachten maken.
-Zwakke Sterke werkwoordenquiz.
Keuzeopdrachten:
-Opdracht 1: Website (fictiedossier)
-Opdracht 2: Kaft maken (Ademloos)
-Opdracht 3: Lezen (boekpresentatie)

Iedereen doet mee met de opdracht. 

Slide 34 - Slide

Lesprogramma 
Lesprogramma
Instructie over:
-Voorkennis checken door toetsje.
-TT en VT

-Wat zijn zwakke werkwoorden?
-Wat zijn sterke werkwoorden?
-Opdrachten maken.
-Zwakke Sterke werkwoordenquiz.
Keuzeopdrachten:
-Opdracht 1: Website (fictiedossier)
-Opdracht 2: Kaft maken (Ademloos)
-Opdracht 3: Lezen (boekpresentatie)

Iedereen doet mee met de opdracht. 

Slide 35 - Slide

Na de les
-weet ik wat een zwak werkwoord is.
-weet ik wat een sterk werkwoord is. 
-weet ik dat de stam = hele ww min -en
-heb ik gewerkt aan één van de opdrachten. 

 





Slide 36 - Slide

Werken is een zwak werkwoord.
Ja
Nee

Slide 37 - Poll

Vinden is een zwak werkwoord.
Ja
Nee

Slide 38 - Poll

Snijden is een sterk werkwoord.
Ja
Nee

Slide 39 - Poll

Huiswerk
Paragraaf 9 Sterke en zwakke werkwoorden: Blz. 234, 235 
Opdracht 1 t/m 6. 

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide