afkortingen, hoofdletters, werkwoordspelling

Inhoud
Herhaling spelling H4 en H5 (quiz)

Instructie spelling H6 + test

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Inhoud
Herhaling spelling H4 en H5 (quiz)

Instructie spelling H6 + test

Slide 1 - Slide

Doelen:


Je weet hoe je afkortingen schrijft in combinatie met andere woorden 

Je kunt werkwoorden spellen m.b.v. het schema

Slide 2 - Slide

Nu eerst een terugblik.


Weet jij het nog?

Slide 3 - Slide

Wat is juist?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 4 - Quiz

Wat is juist?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 5 - Quiz

Wat is juist?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 6 - Quiz

Wat is juist?
A
maandag
B
Maandag

Slide 7 - Quiz

Wat is juist?
A
December
B
december

Slide 8 - Quiz

Zo schrijf je een werkwoord – Gebruik de ...... of ...... om te zien of het werkwoord een persoonsvorm is.
A
vraagproef- tijdproef
B
andere tijd- vraagproef
C
meervoud-enkelvoud
D
enkelvoud-tijdproef

Slide 9 - Quiz

Je zet een komma in een zin
tussen twee :
A
aanhalingstekens
B
persoonsvormen
C
onderwerpen
D
dubbele punten

Slide 10 - Quiz

Een dubbele punt staat achter een aankondiging of voor een
A
citaat
B
persoonsvorm
C
opsomming
D
tegenstelling

Slide 11 - Quiz

De infinitief eindigt meestal op
A
-t
B
-d
C
-en.
D
-dt

Slide 12 - Quiz

Wat is juist?

Wat ....(vinden) je vader van jouw idee?
A
vind
B
vint
C
vindt
D
alle antwoorden zijn fout

Slide 13 - Quiz

Spelling H6
Afkortingen

Slide 14 - Slide

Wat betekent de afkorting KLM?
A
Kom Later Misschien
B
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij
C
Kus Lieve Meisjes

Slide 15 - Quiz

Wat betekent de afkorting i.c.m.?
A
in combinatie met
B
instructie camera monteren
C
inktvis chocola macaroni

Slide 16 - Quiz

Afkortingen
Hoofdletters (zonder punten): namen van bedrijven, organisaties en landen.
  voorbeeld: NCRV (Nederlandse Christelijke Radio Vereniging)


Kleine letters (mét punten): woorden die je volledig uitspreekt waar de afkorting voor staat.
voorbeeld:  z.s.m. (zo spoedig mogelijk)


Kleine letters (zonder punten): de afkorting spreek je letter voor letter uit.
voorbeeld:  tv (televisie)



Slide 17 - Slide

Wat is de juiste afkorting?

van links naar rechts
A
v.l.n.r.
B
vlnr
C
VLNR

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste afkorting?

Wereld Natuur Fonds
A
w.n.f.
B
wnf
C
WNF

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste afkoring?

diskjockey
A
d.j.
B
dj
C
DJ

Slide 20 - Quiz

Samenstellingen met een afkorting

Koppelteken: de afkorting spreek je letter voor letter uit
 tv-optreden

Geen koppelteken: de afkorting spreek je als één woord uit
 havodiploma


Slide 21 - Slide

Wat is de juiste spelling?
wc + papier
A
wc-papier
B
wcpapier

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
vip + kaarten
A
vipkaarten
B
vip-kaarten

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
ckv + docent
A
ckvdocent
B
ckv-docent

Slide 24 - Quiz

Aan de slag!
afmaken: spelling H5 - alle opdrachten (vanaf blz. 193)
maken: spelling H6 - opdr. 1 t/m 6 (vanaf blz. 233)
vragen? > stel ze!
tijd: deze les.
klaar? > inleveren via teams (privéchat)
> oefenen werkwoordspelling: www.cambiumned.nl 
> boekpresentatie voorbereiden

Slide 25 - Slide

Afsluiting
huiswerk

wat vonden jullie?

Tot de volgende keer! :)

Slide 26 - Slide