De (brandende) kaars gaf nog maar een beetje licht.Het (zinkende) schip verdween langzaam achter de horizon.
We liepen over de (hangende) brug naar de andere kant van de rivier.
De (rijdende) auto stopte plotseling voor het verkeerslicht.
De (bloeiende) bloemen verspreidden een heerlijke geur.
Het (spelende) kind rende enthousiast naar zijn moeder toe.
De (ritselende) bladeren maakten zachtjes geluid.