donderdag 3 oktober

Welkom bij Nederlands
  • Ga zitten op je plaats
  • Leg je spullen op tafel
  • Zet je tas op de grond
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
  • Ga zitten op je plaats
  • Leg je spullen op tafel
  • Zet je tas op de grond

Slide 1 - Slide

10 minuten Lezen
timer
10:00
Leg je huiswerk open op de tafel

Slide 2 - Slide

Vandaag
  • Nakijken huiswerk
Start paragraaf 4.2 Spelling
Je leert bijvoeglijke naamwoorden spellen
Het meervoud spellen
  • Uitleg/instructie ( 10 minuten )
  • Opdrachten maken ( 10 minuten)
  • Nakijken  ( 10 minuten)

Slide 3 - Slide

werkboek blz 98
maak 
opdracht 11

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

even oefenen
De (____) kaars gaf nog maar een beetje licht.
Het (____) schip verdween langzaam achter de horizon.
We liepen over de (____) brug naar de andere kant van de rivier.
De (____) auto stopte plotseling voor het verkeerslicht.
De (____) bloemen verspreidden een heerlijke geur.
Het (____) kind rende enthousiast naar zijn moeder toe.
De (____) bladeren maakten zachtjes geluid.

Slide 10 - Slide

even oefenen
De (brandende) kaars gaf nog maar een beetje licht.
Het (zinkende) schip verdween langzaam achter de horizon.
We liepen over de (hangende) brug naar de andere kant van de rivier.
De (rijdende) auto stopte plotseling voor het verkeerslicht.
De (bloeiende) bloemen verspreidden een heerlijke geur.
Het (spelende) kind rende enthousiast naar zijn moeder toe.
De (ritselende) bladeren maakten zachtjes geluid.

Slide 11 - Slide

Aan het werk
Maak opdracht 12 en 13 op bladzijde 99

Slide 12 - Slide

Raadgedicht

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 18 - Slide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 19 - Slide

Verwijswoorden samengevat
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 20 - Slide