VEI M3 3.3 Kruisingen 2024


Opdracht 1
Sinaasappel
1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quiz, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Opdracht 1
Sinaasappel

Slide 1 - Slide

3.3 Kruisingen

Slide 2 - Slide

Begrippen bij 3.3 Kruisingen
generatie                     De nakomelingen van hetzelfde ouderpaar.
kruisen                         Twee organismen die met elkaar                                                                    nakomelingen  krijgen.
kruisingsschema     Tabel met alle mogelijke combinaties van                                                  allelen bij een kruising.


Slide 3 - Slide

Leerdoelen bij Thema 3 Erfelijkheid
Je kunt omschrijven wat een genotype, wat een fenotype en wat een gen is.
Je kunt beschrijven hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via chromosomen.
Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen.
Je kunt een kruisingsschema opstellen.
Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden.
Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.
Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.
Je kunt omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.
Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.
Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en de samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap.
Je kunt enkele DNA-technieken in de biotechnologie beschrijven. (SE)
Je kunt beschrijven dat katten informatie over de vachtkleur doorgeven via de geslachtschromosomen.
Je kunt methoden beschrijven om organismen te klonen en uitleggen wat de functie van klonen is.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Een kruising
Deze begrippen moet je echt goed uit je hoofd leren!!! Schrijf ze over in je schrift!

  • Kruisen: als 2 organismen zich met elkaar voortplanten (dieren: paren, planten: bestuiven).
  • P = de ouders (Latijn: Parentes betekent ouders)
  • F1 = de nakomelingen (kinderen) van P  (Latijn: Filii = kinderen)
  • F2 = de nakomelingen van de F1, dus als de F1 zich onderling gaat voortplanten.

  • Met een kruisingsschema kun je voorspellen welk fenotype de nakomelingen zullen hebben.

Slide 6 - Slide

Genen in je DNA
Karyogram of 
chromosomenportret
De chromosomen liggen in paren.
Waarom?

Slide 7 - Slide

Genen in je DNA
Karyogram of 
chromosomenportret
De chromosomen liggen in paren.
Waarom?

Bij het samensmelten van zaadcel en eicel komen  1 chromosoom van de moeder en 1 chromosoom van de vader samen.

Slide 8 - Slide

Gen
  • Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.
  • Allel is de eigenschap van het gen

  • Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
  • haarkleur (blond, zwart, rood)
  • haarstijl (krullend of steil)
  • oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 9 - Slide

Over naar de echte genetica
Neem over in je schrift!!!!
  • Dominant gen: overheersend = A (komt altijd tot uitdrukking!)
  • recessief gen: ondergeschikt = a  (komt alleen tot uitdrukking als er 2 van zijn)
  • Homozygoot: als je 2 dezelfde allelen hebt voor 1 eigenschap. 
  • (AA = homozygoot dominant of aa = homozygoot recessief)
  • Heterozygoot: als je 2 verschillende allelen hebt voor 1 eigenschap (Aa)
  • AA, Aa of aa = het genotype

Slide 10 - Slide

'Kracht' van de genen
  • Dominant allel (hoofdletter, bijv. A). Met een dominant gen
      krijg je altijd de eigenschap, dus bij genotype  Aa en AA
  • Recessief allel (kleine letter, a). Dit komt alleen aan  bod als er géén dominant gen aanwezig is,  dus bij  genotype aa
  • AA en aa homozygoot (2 gelijke) genotype
  • Aa heterozygoot (2 verschillende) genotype

Slide 11 - Slide

Kinderen =
Ouders =
B = Bruin haar
b = Rood haar

Slide 12 - Slide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 13 - Slide

Homozygoot &  heterozygoot
  • De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.

  • De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. 1 van pa, 1 van ma.
    Rood haar is het recessieve gen. Alleen bij 2 van deze genen zichtbaar


mogelijke eicellen
mogelijke zaadcellen

Slide 14 - Slide

Kruisingsschema Stap 1:
Uitzoeken wat genotype van generatie P is
P = ouders (Latijn 'parentes' ; denk: parents)
Bruin haar is het dominante gen, dus:
  • B = bruine haarkleur
  • b = rode haarkleur
  • Genotype P ?
  • Bb X Bb  (heterozygoot genotype)
  • Fenotype P?
  • Bruin haar, want Bruin is dominant en komt dus altijd tot uitdrukking!


Slide 15 - Slide

Stap 2: 
Maak een schema met de genotypen van alle mogelijke losse geslachtscellen.

  • Moeder: Bb, dus een eicel kan een B óf een b hebben
  • Vader: Bb, dus een zaadcel kan een B óf een b hebben



Slide 16 - Slide

Kruisingsschema:
eicellen ->
zaadcellen:
B
b
B
b

Slide 17 - Slide

Kruisingsschema:
eicellen ->
zaadcellen:
B
b
B
BB
b

Slide 18 - Slide

Kruisingsschema:
eicellen ->
zaadcellen:
B
b
B
BB
Bb
b

Slide 19 - Slide

Kruisingsschema:
eicellen ->
zaadcellen:
B
b
B
BB
Bb
b
Bb

Slide 20 - Slide

Kruisingsschema:
eicellen ->
zaadcellen:
B
b
B
BB
Bb
b
Bb
bb
Nu weet je welke genotypen mogelijk zijn voor de kinderen.
Welke fenotypen horen erbij?

Slide 21 - Slide

Kruisingsschema.  B = bruin haar
                                    b = rood haar
eicellen ->
zaadcellen:
B
b
B
BB (bruin)
Bb (bruin)
b
Bb (Bruin)
bb (Rood)
Nu weet je welke genotypen mogelijk zijn voor de kinderen.
Welke fenotypen horen erbij?

Slide 22 - Slide

Generaties:
P = ouders
F1 = nakomelingen
F2 = nakomelingen van kruising F1 x F1 (= inteelt!)

Slide 23 - Slide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Kunnen deze ouders ook een heterozygoot kind krijgen?

Slide 24 - Slide

Het genotype voor Bart zijn haarkleur is Aa. a is voor blond haar en A voor bruin haar. Wat is Bart zijn fenotype?
A
Blond
B
Bruin

Slide 25 - Quiz

Genenparen
Homozygoot = Twee zelfde eigenschappen (homo = zelfde).
Heterozygoot = Twee verschillende eigenschappen (hetero = verschillend)


a = gen voor blond haar
A = gen voor bruin haar
a          a                      A          a

Slide 26 - Slide

Kruising tussen haarkleur bruin en blond 
 welk fenotype heeft de F1?
  1. Bruin A en blond a
  2. Man homozygoot bruin
  3. Vrouw blond
  4. Dus genotype: man = AA       vrouw = aa
  5. Fenotype F1 = 
A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa

Slide 27 - Slide

Kruising tussen haarkleur bruin en blond 
 welk fenotype heeft de F1?
  1. Bruin A en blond a
  2. Man homozygoot bruin
  3. Vrouw blond
  4.  dus: Man AA     vrouw aa
  5. Fenotype F1 = Bruin 
A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa

Slide 28 - Slide

Intermediair fenotype

Slide 29 - Slide

Intermediair fenotype
Let op de schrijfwijze! 

Ar = rood
Aw = wit

Heterozygoot Ar + Aw = roze fenotype

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Kruisingen, belangrijke begrippen
  • Kruisen: als 2 dieren/planten met elkaar nakomelingen krijgen.
  • Er ontstaan nieuwe genotypen.
  • Generatie P zijn de ouders, degenen die met elkaar gekruist worden.
  • F1 zijn de kinderen van deze ouders (P)
  • F2 zijn de kinderen van die kinderen, van F1

Slide 32 - Slide

Kruisingsschema
  • om te voorspellen welk fenotype de nakomelingen van een kruising krijgen
  • in een kruisingsschema zet je alle mogelijke combinaties van allelen bij één kruising.

Slide 33 - Slide

Stappen voor een kruisingsschema
  1. Bedenk wat de fenotypen en genotypen van de ouders (P) zijn 
  2. Bedenk welke allelen in de geslachtscellen kunnen zitten
  3. Stel vast welk genotype en welk fenotype de nakomelingen kunnen hebben (F1)
  4. Stel vast welkgenotype en welk fenotype de nakomelingen in de F2 kunnen hebben

Slide 34 - Slide

Voorbeeld kruising labradors
homozygoot zwartharig x geelharig
zwarte vacht = A    gele vacht = a
Schrijf het genotype op van:        
  1. zwarte hond = ?     gele hond = ?    
  2. Welke genotypen hebben de ouders,                                              ze zijn beiden homozygoot? 

Slide 35 - Slide

Voorbeeld labradors
homozygoot zwartharig x geelharig
  1. zwarte vacht = A                    gele vacht = a                                            zwarte hond = AA of Aa      gele hond = aa   
  2. Ouders: AA x aa (want er staat dat ze                          homozygoot zijn beiden)
  3. Noteer de geslachtscellen van beide                                    honden

Slide 36 - Slide

Voorbeeld labradors
homozygoot zwartharig x geelharig
zwarte vacht = A    gele vacht = a  
  1. zwarte hond = AA  gele hond = aa   
  2. Geslachtscellen zwarte hond: A        Gele hond: a
  3.     
A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa
Dus alle nakomelingen in de F1 hebben genotype Aa en het fenotype is..............?

Slide 37 - Slide

Voorbeeld labradors
homozygoot zwartharig x geelharig
  1. zwarte vacht = A    gele vacht = a                                                            zwarte hond = AA  gele hond = aa   
  2. zwarte hond: A        Gele hond: a

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa
Dus alle nakomelingen in de F1 hebben genotype Aa en het fenotype is..Zwart............?

Slide 38 - Slide

Kruising van de F1 (Aa)
(de kinderen van P worden met elkaar gekruist)
4. allelen F1: A en a
     Kruising Aa x Aa

A
a
A
a
F1 Genotype Aa

Slide 39 - Slide

Kruising van de F1
4. allelen F1: A en a
     Kruising Aa x Aa


Genotypen F2:  50% Aa,  25% AA, 25% aa
Fenotypen kans op zwarte honden is  ????
                        kans op gele honden is ?????
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 40 - Slide

Kruising van de F1
4. allelen F1: A en a
     Kruising Aa x Aa


Genotypen F2:  50% Aa,  25% AA, 25% aa        Verhouding: 1 : 2 : 1
Fenotypen kans op zwarte honden is 75 %   Verhouding: 3 : 1
                        kans op gele honden is 25%
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 1
Het gen voor een normale sinaasappel is dominant over het gen voor navelsinaasappel
a. Een sinaasappel heeft genotype Bb. Is het dan een normale sinaasappel of een                    navelsinaasappel?
b. Geef het genotype van een navelsinaasappel

c. Een homozygote gewone sinaasappel wordt gekruist met een navelsinaasappel
    Hoe zien de genotypen van de nakomelingen er uit? Maak een kruisingsschema!
d. Je gaat de nakomelingen onderling weer kruisen.
     Hoeveel % van de nakomelingen zijn gewone sinaasappelen? Maak een kruisingsschema!

Slide 43 - Slide

c. Een homozygote gewone sinaasappel wordt gekruist met een navelsinaasappel.
    Hoe zien de genotypen van de nakomelingen er uit? 
    Genotype ouders: BB x bb
 Maak een kruisingsschema!
Genotype F1 Bb (fenotype is Gewoon)

d. Je gaat de nakomelingen onderling weer kruisen.
     Hoeveel % van de nakomelingen zijn gewone sinaasappelen? Maak een kruisingsschema!
     Gewoon is dominant, dus 75% van de F2 is gewoon.
B
B
b
Bb
Bb
b
Bb
Bb
B
b
B
BB
Bb
b
Bb
bb

Slide 44 - Slide

Opdracht 1
Sinaasappel

Slide 45 - Slide

Verhoudingen Genotypen  en fenotypen                       
P: Aa x aa                                              Genotypen verhouding:  .... : ...
                                                                    Fenotypen verhouding:  .... : ... 
    

P: Aa x Aa                                               Genotypen verhouding: .. : .. : ..                                                                     
                                                                   Fenotypen verhouding:  .. : ..
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 46 - Slide

Verhoudingen Genotypen en fenotypen                         
P: Aa x aa                                                 Genotypen verhouding:  1 : 1
                                                                      Fenotypen verhouding:  1 : 1 
    

P: Aa x Aa                                             Genotypen verhouding:  1 : 2 : 1                                                                       
                                                                    Fenotypen verhouding: 3: 1
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 47 - Slide