week 5 les 2

  • les devoirs
  • la grammaire / het bijvoeglijk nmw
  • lezen / werkbladen
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend voor mijn luistertoets en met spreken
  • snap ik hoe het bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt in het Frans

1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

  • les devoirs
  • la grammaire / het bijvoeglijk nmw
  • lezen / werkbladen
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend voor mijn luistertoets en met spreken
  • snap ik hoe het bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt in het Frans

Slide 1 - Slide

Overhoren woordjes 
Ik zeg een zin in het Frans

Als ik m´n hand opsteek schrijf je dat woord op. 

Te gemakkelijk: schrijf de hele zin op

Versta je het en schrijf je het goed?

Slide 2 - Slide


Elle décrit sa maison

Slide 3 - Slide

La maison a une vue géniale sur le lac

Slide 4 - Slide


La salle de bains est au troisième étage




Slide 5 - Slide


Dans la cuisine, il y a un frigo et un four

Slide 6 - Slide


Les magasins sont tout près

Slide 7 - Slide

Wat weet je over het bijvoeglijk nmw in het Frans?
plaats in de zin
uitgangen
rouge/français
uitzonderingen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Slide 10 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites
Schrijf op!

Slide 11 - Slide

Maar..... let op !

 Un pantalon rouge.           -->           Une robe rouge.
  • Geen extra -e, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -e.


Un garçon
 français.          -->           Deux garçons français.
  • Geen extra -s, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -s.

Slide 12 - Slide

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Un film intéressant.

Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het Frans
 achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 13 - Slide

Maar deze staan ervóór 

Slide 14 - Slide

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les voitures (f) sont (groen)
A
vertes
B
verte
C
vert
D
verts

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les chats (m) sont (rood)
A
rouge
B
rouges
C
rougee
D
rougees

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Olivier et Marc sont (frans)
A
francais
B
francaise
C
francaiss
D
francaises

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Marianne est (verdrietig)
A
tristee
B
tristes
C
tristees
D
triste

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste vorm:
L'actrice est (mooi)
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les sacs sont (nieuw)
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Mon grand-père est (oud)
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 23 - Quiz

Luister naar de tekst en lees mee!

Slide 24 - Slide

épéler

Slide 25 - Slide

Waar woont Sandrine?
A
in een villa
B
op een boot
C
in een iglo
D
in een appartement

Slide 26 - Quiz

Hoe oud is Sandrine?
A
11
B
12
C
13
D
14

Slide 27 - Quiz

Wat vindt Sandrine ervan om op het water te wonen?
A
leuk
B
stom
C
saai
D
geweldig

Slide 28 - Quiz

Is het groot bij Sandrine?
A
ja de boot wel maar haar kamer niet
B
nee de boot is klein, maar ze heeft wel een grote kamer
C
Het is als een normaal huis
D
Het is allemaal heel klein

Slide 29 - Quiz

Welke ruimtes beschrijft Sandrine (in NL)

Slide 30 - Mind map

Sandrine woont op een boot. Wat betekent "sur"
A
in
B
op
C
onder
D
naast

Slide 31 - Quiz

C'est comme une maison normale. Wat betekent "comme"
A
onze
B
als
C
zoals
D
dus

Slide 32 - Quiz

On a une salle de séjour. Wat betekent " on a"
A
Wij zijn
B
Wij hebben
C
Hij heeft
D
Zij heeft

Slide 33 - Quiz

Schrijf in het Frans op hoe je heet, hoe oud je bent en waar je woont.

Slide 34 - Open question

Maatwerk
- werkblad afmaken
- schrijfopdracht
- leestekst feuilleton
- stripboekje lezen

Slide 35 - Slide