61. Thema 7, week 1 Les 1a Omgang en maatschappij


EENS
ONEENS
1 / 30
next
Slide 1: Poll
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson


EENS
ONEENS

Slide 1 - Poll

Lesdoel

Ik weet wat  de nieuwe woorden over 'omgang en maatschappij' betekenen.

Slide 2 - Slide

Onderstreep de woorden in de leestekst.

Onderstreep de woorden in de leestekst.

Slide 3 - Slide

Het argument
(twee argumenten)
de reden waarom je iets vindt.




Mijn argument om niet streng te lijnen is:
Een crashdieet helpt niet want uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat je daarna alleen maar meer aankomt.

Slide 4 - Slide

beargumenteren
(beargumenteerde, heeft
  beargumenteerd)

met redenen aangeven
  waarom je iets vindt. 

Hij kon zijn standpunt overtuigend beargumenteren.

Slide 5 - Slide

de bewondering

iemand mooi of goed
  vinden.


Ik heb bewondering voor mensen die voor hun mening durven uitkomen.

Slide 6 - Slide

het compromis
(twee  compromissen)
een oplossing waarbij beide
  partijen een beetje toegeven.

.
Hij wil voor zijn tweedehands fiets €50,- en ik wil €40,- betalen. Wij sluiten een compromis en nu betaal ik € 45,-
Wij doen allebei een beetje water bij de wijn.

Slide 7 - Slide

de discussie
(twee discussies)
 een gesprek tussen mensen die zeggen
  wat ze van iets vinden.
 
De discussie duurde eindeloos want ze werden het niet met elkaar eens.


Slide 8 - Slide

discussiëren
(discussieerde, heeft gediscussieerd)

je mening delen met elkaar.

Als je gaat discussiëren met elkaar moet je ook met goede argumenten komen waarom jij iets vindt.

Slide 9 - Slide

een argument aanvoeren

de reden geven
  waarom je zegt dat het zo is.



Tevergeefs voerde hij als argument aan dat hij deze regel niet kende, maar desondanks kreeg hij toch een bekeuring

Slide 10 - Slide

instemmen met
(stemde in, heeft ermee
  ingestemd )
zeggen dat je het ergens mee
  eens bent.


Sidonia stemt in met het voorstel van Lambik om op avontuur te gaan.

Slide 11 - Slide

het meningsverschil
(twee meningsverschillen)

als mensen het niet met
  elkaar eens zijn.

Mijn ouders hebben een meningsverschil over mijn bedtijd.

Slide 12 - Slide

minachten
(minachtte, heeft geminacht)

mensen niet waardevol vinden en dat laten
  merken in je gedrag.

Hij werd door anderen wegens zijn lafheid geminacht .

Slide 13 - Slide

onderhandelen
(onderhandelde, heeft
  onderhandeld)

proberen het samen eens
  te worden.

De tweedehands Playstation vind ik nog wat duur dus ik moet nog over de prijs onderhandelen.



Slide 14 - Slide

ONTZAG HEBBEN
(ik had ontzag, hij heeft
  ontzag gehad)

     tegen iemand opkijken en bewondering hebben voor iemand
Ik heb ontzag voor topsporters, omdat zij heel discipline moeten hebben en heel veel moeten laten om zo ver te komen.



Slide 15 - Slide

prijzen
(prees, heeft geprezen))

zeggen dat
  iets of iemand heel goed is.

Hulpverleners worden vaak geprezen omdat zij zich altijd inzetten voor mensen in nood.
 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link


Gebruik ook het lidwoord!

Slide 18 - Open question


Goed zo!
Welk werkwoord hoort erbij?

Slide 19 - Open question


Slide 20 - Open question


Slide 21 - Open question


Welk tegengesteld woord hoort op de legen plek. Schrijf ook het lidwoord erbin!

Slide 22 - Open question


Welk tegengesteld werkwoord hoort op de lege plek?

Slide 23 - Open question


Slide 24 - Open question


Welk werkwoord hoort in het midden?

Slide 25 - Open question


Slide 26 - Open question


Welk tegengesteld werkwoord hoort op de lege plek?

Slide 27 - Open question


Welk tegengesteld werkwoord hoort op de lege plek?

Slide 28 - Open question


Slide 29 - Open question

aan het werk
 Thema 7, week 1
Les 1a

Opgave 2 en 3
10 x plussen

Slide 30 - Slide