This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
EENS
ONEENS
Slide 1 - Poll
Lesdoel
Ik weet wat de nieuwe woorden over 'omgang en maatschappij' betekenen.
Slide 2 - Slide
Onderstreep de woorden in de leestekst.
Onderstreep de woorden in de leestekst.
Slide 3 - Slide
Het argument
(twee argumenten)
de reden waarom je iets vindt.
Mijn argument om niet streng te lijnen is: Een crashdieet helpt niet want uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat je daarna alleen maar meer aankomt.
Slide 4 - Slide
beargumenteren
(beargumenteerde, heeft beargumenteerd)
met redenen aangeven waarom je iets vindt.
Hij kon zijn standpunt overtuigend beargumenteren.
Slide 5 - Slide
de bewondering
iemand mooi of goed vinden.
Ik heb bewondering voor mensen die voor hun mening durven uitkomen.
Slide 6 - Slide
het compromis
(twee compromissen)
een oplossing waarbij beide partijen een beetje toegeven.
.
Hij wil voor zijn tweedehands fiets €50,- en ik wil €40,- betalen. Wij sluiten een compromis en nu betaal ik € 45,-
Wij doen allebei een beetje water bij de wijn.
Slide 7 - Slide
de discussie
(twee discussies)
een gesprek tussen mensen die zeggen wat ze van iets vinden.
De discussie duurde eindeloos want ze werden het niet met elkaar eens.
Slide 8 - Slide
discussiëren
(discussieerde, heeft gediscussieerd)
je mening delen met elkaar.
Als je gaat discussiëren met elkaar moet je ook met goede argumenten komen waarom jij iets vindt.
Slide 9 - Slide
een argument aanvoeren
de reden geven waarom je zegt dat het zo is.
Tevergeefs voerde hij als argument aan dat hij deze regel niet kende, maar desondanks kreeg hij toch een bekeuring
Slide 10 - Slide
instemmen met
(stemde in, heeft ermee ingestemd )
zeggen dat je het ergens mee eens bent.
Sidonia stemt in met het voorstel van Lambik om op avontuur te gaan.
Slide 11 - Slide
het meningsverschil
(twee meningsverschillen)
als mensen het niet met elkaar eens zijn.
Mijn ouders hebben een meningsverschil over mijn bedtijd.
Slide 12 - Slide
minachten
(minachtte, heeft geminacht)
mensen niet waardevol vinden en dat laten merken in je gedrag.
Hij werd door anderen wegens zijn lafheid geminacht .
Slide 13 - Slide
onderhandelen
(onderhandelde, heeft onderhandeld)
proberen het samen eens te worden.
De tweedehands Playstation vind ik nog wat duur dus ik moet nog over de prijs onderhandelen.
Slide 14 - Slide
ONTZAG HEBBEN
(ik had ontzag, hij heeft ontzag gehad)
tegen iemand opkijken en bewondering hebben voor iemand
Ik heb ontzag voor topsporters, omdat zij heel discipline moeten hebben en heel veel moeten laten om zo ver te komen.
Slide 15 - Slide
prijzen
(prees, heeft geprezen))
zeggen dat iets of iemand heel goed is.
Hulpverleners worden vaak geprezen omdat zij zich altijd inzetten voor mensen in nood.
Slide 16 - Slide
leerkracht.snappet.org
Slide 17 - Link
Gebruik ook het lidwoord!
Slide 18 - Open question
Goed zo!
Welk werkwoord hoort erbij?
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Open question
Welk tegengesteld woord hoort op de legen plek. Schrijf ook het lidwoord erbin!
Slide 22 - Open question
Welk tegengesteld werkwoord hoort op de lege plek?
Slide 23 - Open question
Slide 24 - Open question
Welk werkwoord hoort in het midden?
Slide 25 - Open question
Slide 26 - Open question
Welk tegengesteld werkwoord hoort op de lege plek?
Slide 27 - Open question
Welk tegengesteld werkwoord hoort op de lege plek?