This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Fig
Letterlijk/ figuurlijk
Letterlijk?
Figuurlijk?
Slide 1 - Slide
doel:
We gaan leren wat het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik is.
Slide 2 - Slide
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 3 - Slide
Letterlijk taalgebruik
Letterlijk taalgebruik is als je iets precies zegt zoals je het bedoelt.
Slide 4 - Slide
Figuurlijk taalgebruik
Bij figuurlijk taalgebruik betekent een woord niet precies wat er staat. Je moet de betekenis van het woord niet letterlijk nemen, het woord wordt dan figuurlijk gebruikt. Het is een vorm van beeldspraak.
Slide 5 - Slide
Evelien klimt in een hoge boom.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik
Slide 6 - Quiz
Dat is een boom van een vent!
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik
Slide 7 - Quiz
Sam trekt de stoute schoenen aan.
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik
Slide 8 - Quiz
De juf struikelde over haar eigen woorden.
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik
Slide 9 - Quiz
Ik kan geen goede knoop maken.
A
Letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik
Slide 10 - Quiz
Ze kookt van woede.
A
Letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik
Slide 11 - Quiz
Welk deel van de zin is figuurlijk bedoeld? Jens schrok zich een ongeluk.
A
Jens
B
schrok
C
een ongeluk
D
zich
Slide 12 - Quiz
Welk deel van de zin is figuurlijk bedoeld? Mijn tante is stinkend rijk.