Zelfstandige naamwoorden en werkwoorden

Zelfstandige naamwoorden en werkwoorden
Taalboek B
Thema 7 week 4 les 17
het les doel is dat je van werkwoorden gaan vervoegen tot zelfstandige naamwoorden 
blz 102

1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Zelfstandige naamwoorden en werkwoorden
Taalboek B
Thema 7 week 4 les 17
het les doel is dat je van werkwoorden gaan vervoegen tot zelfstandige naamwoorden 
blz 102

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je uitleggen wat zelfstandige naamwoorden en werkwoorden zijn, en hoe je ze kan herkennen.

Slide 2 - Slide

Leg de leerdoelen uit en zorg dat de leerlingen begrijpen wat er van ze wordt verwacht.
we weten al wat Lidwoorden zijn: de, het en een.
weet je al over zelfstandige naamwoorden: mensen , dieren, en dingen
en werkwoorden; als je iets kunt doen

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

3 manieren hoe je van een werkwoord (w.w) een zelfstandig naamwoord  (znw) kunt maken
1. je zet het lidwoord "het" voor het hele werkwoord
2. je gebruikt een vorm van het werkwoord
3. je plakt er een voor-of achtervoegsel aan

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

voorbeelden
Het meisje klaagde over de pijn aan haar arm.
het werkwoord= klagen
plaats het lidwoord "het"voor het hele werkwoord: het klagen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

2e manier: Een vorm van het werkwoord
Zij reizen graag naar het buitenland.
 ww=reizen
znw=de reis  

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

3e manier een voor-of achtervoegsel
De bevers knaagden aan de jonge boomstammen.
hele werkwoord= knagen                       znw= Het geknaag 
of een voorbeeld met een achtervoegsel: 
Zij waren de klas aan het versieren.
ww= versieren                                                  znw= de versiering

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Oefening: met wisbordje: maak van het werkwoord een zelfstandig naamwoord
 Herken het werkwoord uit de zin en schrijf die aan de linkerkant. en maak van een werkwoord een zelfstandig naamwoord en schrijf dat aan de rechterkant van je wisbordje

ww                                                                                             znw
    lopen                                                                                              het lopen
dansen                                                                                         de dans

Slide 8 - Slide

Maak gebruik van oefeningen en opdrachten om de leerlingen te laten oefenen met het herkennen van zelfstandige naamwoorden en werkwoorden.
voorbeeld
De kinderen zongen het volkslied uit volle borst.
De buurman zeurde over de hoogte van de heg.
Zij wandelden elke avond naar oma.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

zin 1:

De kinderen zingen het volkslied uit volle borst.
ww= zingen
znw=  het zingen
de zang
het gezang

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

zin 2
De buurman zeurde over de hoogte van de heg.
Ww= zeurde
znw= het zeuren
het gezeur

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

zin 3
Zij wandelden elke avond naar oma.
ww= wandelen
znw= het wandelen
de wandel
de wandeling


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

groepsopdracht.

Je krijgt een werkblad. Die mag je eerst zelf maken . 
Je mag ook met je schoudermaatje overleggen

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

zelfstandige inoefening
Thema 7 week 4 les 17
Taalboek B

Slide 15 - Slide

This item has no instructions