B&F, spelling, blok 7 week 2 les 1

Spelling: blok 7 week 2 les 1
Doel: leren schrijven van het garagewoord
1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling: blok 7 week 2 les 1
Doel: leren schrijven van het garagewoord

Slide 1 - Slide

Noem 5 centwoorden

Slide 2 - Mind map

Noem 5 cola woorden

Slide 3 - Mind map

Noem 3 verkleinwoorden met aatje

Slide 4 - Mind map

Noem 3 verkleinwoorden met -nkje

Slide 5 - Mind map

We oefenen met het klankgroepenwoord
1. de rituelen
2. procentueel


Slide 6 - Slide

Welke tijd?
gold dat?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 7 - Quiz

Welke tijd?
geldt dat?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 8 - Quiz

Welke tijd?
heeft dat gegolden?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 9 - Quiz

Welke tijd?
hij heeft geboden
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 10 - Quiz

Welke tijd?
hij biedt
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 11 - Quiz

Welke tijd?
hij bood
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 12 - Quiz

Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Slide 13 - Slide

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: bestrijden
ik ............. de man................. ...............jij?

Slide 14 - Open question

Vul het werkwoord in: eten
Tegenwoordige tijd: de man........................
Verleden tijd: de man.........................
Voltooide tijd: de man..........................

Slide 15 - Open question

Instructie
Garagewoord. Ik hoor zj, maar ik schrijf g.

1. de rage     2. de energie




Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 18 - Slide

Schrijf op:

Slide 19 - Open question

Schrijf op:

Slide 20 - Open question

Schrijf op:

Slide 21 - Open question

Schrijf op:

Slide 22 - Open question

Schrijf op:

Slide 23 - Open question

Schrijf op:

Slide 24 - Open question

Schrijf op:

Slide 25 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
A
Stef
B
Stef Terpstra
C
heeft
D
gezongen

Slide 26 - Quiz

Wat is het onderwerp?
A
Stef
B
Stef Terpstra
C
heeft
D
gezongen

Slide 27 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord?
A
Stef
B
Stef Terpstra
C
heeft
D
gezongen

Slide 28 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
A
Stef
B
Stef Terpstra
C
heeft
D
gezongen

Slide 29 - Quiz

Wat is het voegwoord?
A
enkele
B
coupletten
C
terwijl
D
verkouden

Slide 30 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord
A
enkele
B
coupletten
C
gezongen
D
verkouden

Slide 31 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
heeft
B
coupletten
C
enkele
D
was

Slide 32 - Quiz

Hoe ging de les?
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Gemiddeld

Slide 33 - Quiz

Goed gewerkt!
Succes met de volgende les! 

Slide 34 - Slide