quizvragen

Rekenen met btw
  • Formule: Prijs inclusief btw = prijs exclusief btw ÷ 100 x 121

voorbeeld btw is 21%
prijs is € 100,-- exclusief btw 
wat is de prijs inclusief btw
€ 100 : 100  x 121 = € 121,--
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Rekenen met btw
  • Formule: Prijs inclusief btw = prijs exclusief btw ÷ 100 x 121

voorbeeld btw is 21%
prijs is € 100,-- exclusief btw 
wat is de prijs inclusief btw
€ 100 : 100  x 121 = € 121,--

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Chez le patron
1. De rekening bedroeg €168 incl. 5,5% btw.
Bereken het bedrag van de rekening exclusief btw.
A
€ 159,24
B
€158,76
C
€ 159,85
D
€ 158,25

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions


De rekening bedroeg €168 excl. 21% btw.
Bereken het bedrag van de rekening inclusief btw.
A
€ 204,28
B
€ 202,24
C
€ 203,28
D
€ 205,24

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Indirecte belastingen heten zo omdat je ze
A
meteen moet betalen
B
niet meteen hoeft te betalen
C
rechtstreeks aan de overheid betaalt
D
via een winkelier aan de overheid betaalt.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

accijns wordt geheven over
A
alcohol
B
paspoort
C
zonnepanelen
D
onderwijs

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Accijns noem je ....
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Waarom is motorrijtuigenbelasting een houderschapsbelasting?
A
Je betaalt wanneer je rijdt
B
Je betaalt geen belasting voor een auto
C
Je betaalt altijd, ook als je niet rijdt
D
Dit is de verzekering

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Huishoudboekje gemeente 
  • Inkomsten: onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing, rioolrechten

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

De WOZ-waarde van een huis is door de gemeente vastgesteld op € 190.000. Onroerende zaakbelasting (ozb) is op 0,129% van de WOZ-waarde gesteld. Dat is voor dit huis dus…
A
€ 245,-
B
€ 245,10
C
€ 246,-
D
€ 246,10

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Koopprijs € 210.000
WOZ-waarde € 190.000
OZB-belasting is 0,1397%
Hoeveel belasting moet je betalen?
A
293,37
B
2100
C
265,43
D
2654,30

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Mette heeft een belastbaar inkomen van €80.000. Hoeveel € belasting moet zij betalen?
A
€29.880
B
€39.600
C
€31.276
D
€32.867

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Robbert verdient in 2019 een brutoloon van €35.000,-. Hij heeft €700,- aan reiskosten en €2.000 aan betaalde studiekosten.
Wat is het belastbaar inkomen van Robbert in 2019?
A
€2.700,-
B
€32.300,-
C
€37.700,-
D
€33.000,-

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Het progressief belastingstelsel valt onder het...
A
Profijtbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Motorrijtuigenbelasting is een voorbeeld van ...
A
Solidariteitsbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Profijtbeginsel

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Box 1
Box 3
Box 2
Inkomsten uit sparen en beleggen
Inkomsten uit werk en woning
Inkomsten uit aanmerkelijk belang

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

Profijtbeginsel
Draagkrachtbeginsel
Solidariteitsbeginsel

Iedereen die werkt, staat een deel van zijn/haar inkomen af aan mensen die geen inkomen hebben.
Je betaalt alleen als je ergens gebruik van maakt. 
Hoge inkomens betalen in verhouding meer belasting dan lage inkomens

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

Oefenvraag
Vraag: Totale winst is 300.000
Hoeveel vennootschapsbelasting moet het bedrijf betalen?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Vraag: Totale winst is 300.000
Hoeveel vennootschapsbelasting moet het bedrijf betalen?
A
75.000
B
60.000
C
65.000

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Antwoord
- Over het bedrag boven de 200.000 euro winst betaal je 25% belasting.
- Hoeveel euro zit het bedrijf erboven?
Verschil tussen 300.000 en 200.000 = 100.000
Betaalt
1.  € 200.000 :100 x 20 = € 40.000
2. € 100.000 : 100 x 25 = € 25.000
totaal € 65.000


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Jens zijn hypotheekrente bedraagt 4% per jaar. Zijn hypotheek is €350.000. Hoeveel is zijn hypotheekrente in €?
A
€14.000
B
€87.500
C
€1.400
D
€8.750

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Belasting box 3

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Bij belastingheffing in box 3 gaat de overheid uit van een fictief rendement van 2,6%. Wat is fictief rendement?
A
Vermogensrendements-heffing
B
Heffingskorting
C
Wat je moet betalen aan de belastingdienst
D
De overheid doet alsof je geld verdient aan sparen en beleggen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

1. Op 1 januari 2019 heeft Thijs in totaal € 150.000 spaargeld. Hij heeft geen schulden. Het heffingsvrije vermogen in box 3 bedraagt € 30.360,-. Bereken het belastbare vermogen voor Thijs in 2019.
A
€ 150.000
B
€ 150.000 - 3.100 = €146.900
C
€ 150.000 - € 30.360 = €119.640

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Het belastbaar vermogen is € 119.640
Hoeveel vermogens rendementsheffing moet Tijs betalen. Als het fictief rendement 1,2 % is.
A
€ 1.435,68
B
€ 3.522,46
C
€ 1.335,68

Slide 25 - Quiz

Hier hebben de leerlingen het fictief inkomen van € 3.522,46 nodig.
Het progressief belastingstelsel valt onder het...
A
Profijtbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een progressief belastingstelsel?
A
Je gaat meer belasting betalen naarmate je meer geld verdient.
B
Een stelsel waarbij iedereen gebruik maakt van aftrekposten/heffingskortingen
C
Je gaat minder belasting betalen naarmate je meer verdient.
D
Een stelsel waarbij iedereen procentueel gezien evenveel belasting betaalt.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions